Art. 22.

De ouderlingen zullen door het oordeel des kerkeraads en der diakenen verkozen worden, volgens de regeling, die daarvoor plaatselijk in gebruik of door de kerkeraad vastgesteld is; bij welke regeling het naar de gelegenheid van iedere kerk vrij zal zijn, van tevoren de gemeenteleden in staat te stellen op geschikte personen de aandacht te vestigen, en voorts vrij zal zijn, voor de verkiezing zelve zoveel ouderlingen als er van node zijn aan de gemeente voor te stellen, om, van diezelve — ten ware dat er enig beletsel voorviel — geapprobeerd en goedgekeurd zijnde, met openbare gebeden en stipulatiën bevestigd te worden, of een dubbel getal aan de gemeente voor te stellen, om het door haar gekozen halve deel op dezelfde wijze in de dienst te bevestigen, volgens het formulier daarvan zijnde.

Principiëel staat de beroeping der ouderlingen op één lijn met die van de dienaren des woords.
Ze bestaat in verkiezing, approbatie en bevestiging,

|90|

over welke elementen over het algemeen bij art. 4 der kerkorde voldoende is gezegd.
Bij verkiezing en approbatie behoort nauwkeurig op de vereisten voor de ambtsbediening te worden gelet.

“Een opziener moet zijn onbesproken, man van één vrouw, nuchter, ingetogen, beschaafd, gastvrij, bekwaam om te onderwijzen, niet aan de wijn verslaafd, niet opvliegend, maar inschikkelijk, niet strijdlustig of geldzuchtig, een goed bestierder van zijn eigen huis, die met alle waardigheid zijn kinderen in toom houdt; hij mag niet een pas bekeerde zijn; hij moet ook gunstig bekend staan bij de buitenstaanden” (1 Tim. 3: 2-7).

“Gij zult als ouderlingen aanstellen mannen die onberispelijk zijn, één vrouw hebben, die gelovige kinderen hebben die niet in opspraak zijn wegens losbandigheid of die van geen tucht willen weten. Want een opziener moet onberispelijk zijn als een beheerder van het huis Gods, niet aanmatigend, niet driftig, niet aan de wijn verslaafd, niet op oneerlijke winst uit, maar gastvrij, met liefde voor wat goed is, bezadigd, rechtvaardig, vroom, ingetogen, zich houdende aan het betrouwbare woord naar de leer, zodat hij ook in staat is te vermanen op grond van de gezonde leer en de tegensprekers te weerleggen” (Tit. 1: 5-9).

“Met alle kracht zal men er zich op toeleggen, dat die dingen aanwezig zijn die Paulus vereist: namelijk een onbestraffelijk leven, zuivere religie, uitstekende godzaligheid, geestelijke wijsheid, waarbij het bovenal nuttig zal wezen, dat enige kennis ook van burgerlijke zaken gevoegd is. Vóór alle dingen zullen zij zover mogelijk verwijderd zijn van alle eerzucht en begeerte naar roem, ja ook van alle vermoeden van eerbejag” (Wezel 1568).

“De ouderlingen zullen door de kerkeraad verkoren worden, weinig in getal, rijp in oordeel en wijsheid” (Rotterdam 1575).

Bij de verkiezing van meerdere ambtsdragers tegelijk uit een door de kerkeraad gesteld dubbel getal kunnen zich verschillende moeilijkheden voordoen, waarin vooraf door een regeling dient te worden voorzien.
1. Meer dan het vereiste aantal personen kan de volstrekte meerderheid der uitgebrachte stemmen op zich verenigen. Degenen die de meeste stemmen op zich verenigd hebben, behoren dan verkozen te worden verklaard.
2. Minder dan het vereiste aantal personen kan de

|91|

volstrekte meerderheid der uitgebrachte geldige stemmen op zich verenigen. Men kan dan eerst een vrije herstemming voor het aantal nog te vervullen vacaturen houden uit degenen die nog niet verkozen zijn. Levert ook die vrije herstemming nog geen voldoende resultaat op, dan kan men een herstemming houden tussen het dubbelgetal dergenen die bij de laatste stemming het grootste aantal stemmen behaalden, en dit zo nodig herhalen, totdat het vereiste aantal is verkozen. Men kan ook de vrije herstemming achterwege laten, en aanstonds tot de laatstgenoemde wijze van herstemming overgaan.
3. Hebben meerdere personen dan benodigd zijn een gelijk aantal stemmen op zich verenigd, dan kan men, vóórdat men onder aanroeping van de naam des Heeren het lot laat beslissen, trachten door een afzonderlijke stemming tussen die personen tot de nodige keuze te komen.

De approbatie der gemeente heeft geen betrekking op het gestelde dubbel getal doch op de gekozenen.
Wèl is het gewenst, dat de nominatie acht dagen voor de verkiezing wordt bekend gemaakt, om de stemgerechtigde leden in de gelegenheid te stellen, rustig hun oordeel te bepalen.

“Het recht der benoeming der ouderlingen zal bij de kerkeraad staan, alzo dat het naar gelegenheid van elke kerk de kerkeraad vrij zal staan, of een enkel getal van zo vele ouderlingen als er nodig zijn aan de gemeente voor te stellen om aangenomen te worden, ten ware dat zij iets daartegen hadden, of een dubbel getal, uit hetwelk na beproeving van acht dagen de helft verkoren zal worden, dewelke, verkoren zijnde, zullen daarna nog andere acht dagen aan de gemeente voorgesteld worden eerdat zij in hun dienst worden bevestigd” (Dordrecht 1578).

“Geliefde christenen, gijlieden weet, hoe wij nu tot onderscheidene reizen u voorgedragen hebben de namen van onze tegenwoordige medebroeders, die tot de dienst van het ouderlingschap dezer gemeente verkòzen zijn, om te vernemen of iemand wat had, waarom zij in hun

|92|

ambt niet behoren bevestigd te worden” (Form. v. bevestiging).

“De commissie van rapporteurs oordeelt dat de synode het doorgaan ener nominatie moet veroordelen, als er wettige bezwaren tegen de genomineerde personen worden ingebracht.
De synode verenigt zich nièt met de conclusie van het rapport; zij raadt de kerkeraad in dergelijke gevallen wel de hoogste voorzichtigheid aan, maar houdt zich overigens aan art. 22 der Dordtse kerkorde, waarin het beginsel aangenomen is, dat eerst de verkórenen aan het oordeel der gemeenten over hun geschiktheid tot de bediening worden onderworpen” (Zwolle 1882).

Niemand mag zich willekeurig aan een wettige roeping onttrekken.
Alleen de kerkeraad kan om gegronde redenen ontheffing verlenen.

“Voortaan zullen geen ouderlingen of diakenen zich van een dergelijke last afmaken zonder wettige reden, waarover men in de kerkeraad zal kunnen oordelen” (Antwerpen 1563).

“Voortaan zal niemand die tot een openbare bediening als ouderling of diaken geroepen is, een dergelijke taak kunnen neerleggen, tenzij er een wettige en noodzakelijke reden voor is; waarover de kerk zal kunnen oordelen naar gelang zij de noodzaak voor hem die zijn ontslag vraagt, zal inzien” (Doornik 1563).

“Indien zij die verkozen zijn, zonder wettige reden weigeren te dienen, zullen zij worden vermaand, gebeden en gedreigd met het oordeel van God. Indien zij zich noch door gebeden noch door bedreigingen laten bewegen, zal men hen niet kunnen dwingen” (“Teurs” en Armentiers 1563).

“Of een ouderling, wettig verkoren zijnde, het ambt mag weigeren aan te nemen?
Antwoord: neen, ten ware om zeer gewichtige oorzaken, van welke de kerkeraad en zo het nodig is, de classis kennis zal nemen” (Dordrecht 1578).
“Wanneer een ouderling of diaken, wettig door de kerkeraad tot de dienst beroepen zijnde, zonder wettige oorzaken het ambt niet aannemen wil, zal de kerkeraad hem voor zich roepen om de redenen van zijn weigering aan te horen, en zo hij alsdan niet voor de kerkeraad verschijnen wil, zal hij, ettelijke malen door twee broeders

|93|

vermaand zijnde, een tijdlang van het avondmaal worden afgehouden” (Nijmegen 1582).

“Hoe men handelen zal met die personen, dewelke door de meeste stemmen verkoren zijnde tot ouderlingen en diakenen, weigeren die dienst aan te nemen, zonder enige reden te willen geven.
Is geresolveerd, dat men de zodanigen bij wijze van overreding daartoe zal zoeken te bewegen, en zo dat van hen niet is te verkrijgen, dat men hen — na voorgaand overleg met de kerkeraad — zal aanzeggen, dat zij voortaan onbekwaam zullen gehouden worden tot enige kerkelijke diensten” (Gorinchem 1642).

De vraag, „of een lidmaat, die wegens drukke bezigheden het ambt niet kan bedienen, daarom zou mogen worden afgehouden van het avondmaal, wordt ontkennend beantwoord” (Leeuwarden 1654).

“Niemand die wettig door Gods gemeente tot enige dienst in de gemeente geroepen wordt, zal zich aan de opvolging van zodanig beroep willekeurig mogen onttrekken, zo hij na gedaan onderzoek daartoe bevoegd verklaard is door de opzieners der gemeente. Indien een wettig geroepene hardnekkig blijft weigeren, zal de christelijke tucht op hem worden toegepast” (Huishoud. Regl. 1839).


Bos, F.L. (1950)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1905) Art. 22
Kerkorde GKN (1933) Art. 22