Deddens, D.

Rondom het eerste geschrift van G. de Brès „Le Baston de la Foy”

Genre: Literatuur

|817|

Rondom het eerste geschrift van G. de Brès „Le Baston de la Foy”

 

Bij de herdenking van het vierhonderd-jarig bestaan van de Nederlandse Geloofsbelijdenis heeft ook het eerste geschrift van G. de Brès: Le Baston de la Foy, weer enige aandacht gekregen. Dit lag ook wel voor de hand. De Baston is immers het enige werkje van De Brès geweest, dat vóór de Confessie het licht heeft gezien, en het staat wel vast, dat het bij de opstelling van zijn tweede werkstuk van nut en invloed is geweest. In de vorige eeuw schreef D. Ollier reeds, dat de Baston en de Confession waren verbonden door een organische band, en dat het tweede geschrift op tal van plaatsen niets anders bood dan een samenvatting van het eerste. 1) Al is een aparte vergelijkende studie daarover tot nu toe uitgebleven, dat Ollier op dit punt een scherper inzicht heeft gehad dan A. Kuyper, die de Baston niet bizonder hoog aansloeg, heeft het waardevolle werk van C. Vonk wel bewezen. 2)

Wat de drie belangrijkste publicaties over G. de Brès (die van D. Ollier, L.A. van Langeraad, en E.M. Braekman) inzake de Baston vermelden, is vatbaar voor aanvulling, en hier en daar


1) D. Ollier, Guy de Brès. Etude historique sur la Réforme au Pays Wallon (1522-1567) (Paris 1883), pp. 174, 79. Het is opmerkelijk dat L.A. van Langeraad in zijn Guido de Bray, zijn leven en werken (Zierikzee 1884) aan de zakelijke inhoud van De Brès’ geschriften weinig aandacht besteedt. Te onderschrijven valt de opmerking van S. van der Linde in zijn art. „Karakter en bedoeling van de Ned. Geloofsbelijdenis”, Theologia Reformata 4e jrg. (1961) 112: „deze knappe dissertatie is te historistisch en heeft te weinig dogmenhistorische belangstelling om geheel te kunnen voldoen”. Van Langeraads biograaf in het Biogr. Wdbk. Prot. Godgel, in Ned., dl. V (’s-Grav. 1943) 541, zegt van hem: „zijn dogmatisch en wijsgerig vermogen was minder ontwikkeld”, maar de geringe belangstelling voor de geloofsopvattingen, de leer van De Brès, die zijn diss. aan de dag legt heeft stellig nog een diepere achtergrond, nl. dat Van Langeraad, van huis uit orthodox, tijdens zijn studietijd vrijzinnig is geworden.
2) A. Kuyper, Ex Ungue Leonem (Amst. 1892), blz. 9, werd op de Baston attent gemaakt door Ds. W. F. Trip van Zoudtland, die een ex. van de 1ste uitgave van 1555 bezat. Kuyper heeft uit bibliografisch oogpunt voor dit „boekske” bewondering, maar acht het „overigens van weinig belang”. C. Vonk, die in zijn tweedelige verklaring van de N.G.B., De Voorzeide Leer, dln III-A en III-B (Barendrecht 1955-6) bij verscheidene artt. de Baston citeert, verklaart de mening van Ollier liever te delen dan die van Kuyper. „Kennisname van de Baston heeft mij trouwens bij art. 15, ten aanzien van de bekende woorden ‘niet ganschelijk teniet gedaan’, er zelfs van overtuigd, dat Kuypers opvatting dienaangaande waarschijnlijk wel anders geweest zou zijn, wanneer hij de Baston hoger geschat had”, a.w., III-A, 62.

|818|

ook voor verbetering, naar uit het onderstaande blijken moge. 3) Het zijn slechts enkele verspreide notities, en passant gemaakt, maar mogelijk kunnen ze dienstig zijn voor verder onderzoek, en daartoe ook enigszins stimuleren.

***

Allereerst iets over de aanleiding van de Baston, d.w.z. over het boekje, waartegen De Brès zich richtte.

Zowel Ollier als Van Langeraad gaan er aan voorbij, dat de Baston werd opgesteld n.a.v. het werkje Le Bouclier de la Foy, geschreven door Nicole Grenier, een reguliere kanunnik van St. Victor. De eerste die i.v.m. De Brès bij de Bouclier heeft stilgestaan, en een en ander daaruit doorgegeven heeft, is F. Pijper. 4) Deze deelde daarbij mee, dat hij het boekje alleen kende uit een exemplaar waarvan de titel ontbrak, en dat het eigendom was van Ds. H. van Druten te Rijnsburg, die ook een exemplaar van de Baston bezat. 5) In dit exemplaar van de Bouclier werd als uitgever vermeldt Iehan Rijckaerts te Antwerpen, als drukker Martin Nuyts. Het privilege was gedateerd 29 maart 1547 voor Paschen (1548 dus naar de nieuwe stijl). 6)

De Brès’ laatste biograaf, Braekman, heeft deze gegevens van Pijper overgenomen, en er geen nieuwe aan toegevoegd. 7) Jammer, dat hij geen kennis heeft genomen van het werk van Vonk! In een interessante noot vertelt deze immers, dat hij in de Utrechtse Universiteitsbibliotheek zowel een uitgave van de Bouclier uit 1549, als een Nederlandse vertaling ervan uit 1566 heeft aangetroffen. 8) Daar Vonk nergens bekendheid met deze Nederlandse vertaling constateerde, deelt hij er een aantal bizonderheden over mee. De vertaling, die tot titel heeft Den


3) Van het werk van E.M. Braekman, Guy de Brès (Bruxelles 1960) zag tot dusver alleen het 1ste dl., „Sa vie”, het licht. Het 2de dl., „Sa pensee”, zal D.V. in 1964 verschijnen.
4) F. Pijper in Bibliotheca Reformatoria Neerlandica, dl. VIII (’s-Grav. 1911) 477-80. In zijn latere art. over De Brès in het Biogr. Wdbk. Prot. Godgel. in Ned., dl. I (’s-Grav. z.j.), 595, merkt Van Langeraad wel op, dat deze de Baston „ongetwijfeld heeft .....  gericht tegen het Bouclier de la foy”.
5) Pijper, a.w., blz. 477 nr. 4; 480 nr. 3. Het ex. van de Baston was hetzelfde dat Kuyper gebruikte uit de bibliotheek van Ds. W.F. Trip van Zoudtland. Het was uit diens boekerij als geschenk overgegaan in de collectie van Prof. Dr. J.J. Doedes (zie diens Collectie van Rariora (Utr. 1892), blz. 32), en vervolgens in het bezit gekomen van Ds. H. van Druten. Braekman heeft tevergeefs getracht dit ex. op te sporen: „Depuis il semble de nouveau disparu, car malgré toutes nos recherches en Hollande, nous n’avons pu retrouver sa trace. Sans doute est-il enfoui dans l’une ou l’autre bibliothèque particuliere, l.c, p. 85.
6) Pijper, a.w., blz. 477 nr. 4.
7) Braekman, l.c., p. 85.
8) Vonk, a.w., blz. 60.

|819|

Bueckelere des Gheloofs, werd verzorgd door de franciscaan Claes Zeghers, en gedrukt door Peeter van Keersberghen te Antwerpen. De keerzij der titelpagina bericht, dat het verlof tot „drucken, vercoopen en distribueren” van deze vertaling dagtekent van 27 april 1551. In verband hiermee stelt Vonk de vraag: „Zijn er van deze vertaling soms meerdere drukken verschenen tussen het jaar 1551 (toestemming tot het drukken) en 1566 (verschijning van dit exemplaar)?” Het komt hem niet onwaarschijnlijk voor, dat dit het geval is geweest.

Hier zou ik willen attenderen op List 10 (1956) en Cat. XIX (1959) van het antiq. A.L. van Gendt te Blaricum. In beide werd aangeboden een exemplaar van de Bueckelere uit een ander jaar dan door Vonk opgegeven, nl. 1568. Er zijn dus inderdaad meerdere drukken van de Nederlandse vertaling van Grenier’s Bouclier geweest, en ook na 1566 is er dus nog weer een druk verschenen. Ook dit exemplaar van 1568 heeft te Antwerpen bij P. van Keersberghen het licht gezien. 9)

Wat nu de uitgave van Grenier’s boekje in het Frans betreft: zoals gezegd kende Pijper het alleen uit het reeds genoemde ex., waarvan de verschijningsdatum niet is vastgesteld, en gebruikte Vonk een in 1549 gedrukt ex. Hier valt te verwijzen naar Brunet, die niet minder dan zeven verschillende drukken opgeeft, alle verschenen binnen de twintig jaar, nl. in 1549, 1550, 1555, 1557, 1562, 1566 en 1567. 10) Hieruit blijkt wel, dat Grenier’s werkje een groot debiet heeft gehad. Dat De Brès zich geroepen achtte, het te bestrijden, is bij deze stand van zaken des te beter te verstaan.

Brunet vermeldt trouwens nog meer belangwekkende gegevens. Allereerst: de Bouclier is wel het bekendste en meest succesrijke geschrift van Grenier geweest, maar deze ijverige apologeet en polemicus heeft in dezelfde trant nog andere pennevruchten geleverd. Zo verscheen in 1564 van zijn hand het werkje L’Epée de la Foy, en in 1566 L’Armure de la Foy. De strijdschriften over en weer bleven titels dragen, ontleend aan Efeze 6. — In de tweede plaats: Grenier heeft nog een tweede deel van de Bouclier laten volgen, waarin hij speciaal de roomse leer omtrent de onbevlekte ontvangenis van Maria heeft verdedigd. Van dit vervolgdeel schijnen er in 1565 te Parijs twee drukken bij verschillende


9) Abusievelijk vermeldde List 10, p. 86 Cl. Zeghers als auteur, terwijl ook de aantekening „probably the second edition” op een vergissing berustte. De gegevens op de titelpag. enz. van dit ex. schijnen niet bizonder duidelijk te zijn: Cat. XIX, p. 74 bevat de notitie: „it is not quite clear whether this book was written or translated by the Regular monk Claes Grenier”.
10) J.C. Brunet, Manuel du libraire et de l’amateur de livres, 5me éd. t. II (Berlin 1922) c. 1733-4.

|820|

drukkers te zijn uitgekomen. — In de derde plaats: in de latere uitgaven van de Bouclier, blijkbaar nog niet in die van 1549 (Vonk), maar in ieder geval wel die van 1555, is opgenomen een verweer van Grenier tegen de bestrijding van de Bouclier door „vn clabault Lutherien”. Wie is hiermee bedoeld? Het antwoord op deze vraag zal men alleen kunnen geven, wanneer men in staat is de tekst van de latere drukken van de Bouclier te raadplegen. Het is echter opmerkelijk, dat Brunet hier niet aan De Brès denkt, maar aan een andere bestrijder van de Bouclier: „Le clabault lutherien dont il est question sur Ie titre de l’édit. de 1555 ci-dessus est probablement Barthelemy Causse, auteur du livre intitulé: Le Vray Bouclier de la Foy Chrestienne, mis par dialogues, demontrant par la sainte écriture les erreurs et fausses allegations d’un livre intitulé le Bouclier de la foy, jadis fait par un moine de S. Victor, se disant le Bienallant, Genève, Zach. Durand, 1563”. 11)

De Brès is dus niet de enige geweest, die de Bouclier heeft bestreden, maar hij heeft een collega gehad, die dat ook heeft gedaan.

Wie was deze Barth. Causse? La France Protestante van de gebr. Haag verschaft informatie over hem. 12) Hij was waarschijnlijk afkomstig van Languedoc, was eerst, evenals Grenier, franciskanermonnik, maar vluchtte naar Genève, waar hij aanvankelijk werkzaam was in een drukkerij. In 1559 vinden wij hem als gereformeerd predikant terug in Frankrijk, waar hij in Chartres en omgeving werkzaam was, en vervolgens zich verbond aan de gemeente te Dieppe. De Vray Bouclier is het enige werk, dat in Haag van hem wordt vermeld. Intussen is de door Brunet genoemde druk van 1563 allerminst de eerste geweest. Noch La Croix du Maine, naar wie de werken van Brunet en Haag verwijzen, 13) noch laatstgenoemden zelf, geven het jaar van de eerste druk van de Vray Bouclier aan, maar wel bericht La France Protestante, dat aan de druk van 1558 twee andere zijn voorafgegaan.

Een interessante aanvulling van deze gegevens biedt P. Chaix in zijn belangrijke studie over de drukkerijen in Genève in de jaren 1550 tot 1564. 14) Onder de polemische geschriften, in dit tijdvak in de stad van Calvijn gedrukt, namen de Baston en de Vray Bouclier goede plaatsen in. Opmerkelijk is het, dat beide


11) Ibid. c. 1734.
12) E. et E. Haag, La France Protestante, 2me éd. t. III (Paris 1881), c. 902-3.
13) La Croix du Maine et du Verdier, Bibliothèques françoises.
14) P. Chaix, Recherches sur l’Imprimerie à Genève de 1550 à 1564. Étude bibliographique, économique et littéraire (Genève 1954).

|821|

schrifturen in de tijd van enkele jaren te Genève druk op druk beleefden: de Baston kwam in 1558 en 1561 van de persen van Nicolas Barbier en Thomas Courteau, in 1562 van die van Guillaume Regnoult, in 1565 van die van Thomas Courteau, terwijl Zacharie Durant de Vray Bouclier drukte in 1558, 1560 en 1563. 15)


15) Inzake de uitgaven van de Baston het volgende. De eerste druk verscheen, zoals gezegd, in 1555 te Lyon. De titel is door Kuyper onnauwkeurig weergegeven. Van Langeraad (die het ex. van Trip van Zoudtland zelf niet gezien heeft, maar de titelbeschrijving van Kuyper overneemt) en Ollier (die zijn gegevens in dit opzicht van Van Langeraad ontving) vermelden de titel evenmin correct. Correcter is ongetwijfeld de titel, zoals Pijper die geeft, naar het ex. Trip van Zoudtland — Doedes — Van Druten. Kuyper rekende sterk met de mogelijkheid, dat dit ex. een unicum zou zijn, maar dit is niet het geval. Braekman geeft nl. de titel van een ex. van de uitgave van 1555 dat aanwezig is in de Bibliothèque Publique et Universitaire de Genève. De door hem vermelde titel stemt overeen met die van Pijper — op enkele kleinigheden na. Gezien de bizondere preciesheid waarmee Pijper ook hier te werk gaat, zal het bij niemand bezwaar ontmoeten wanneer we hier zijn opgave laten volgen: Le baston de la foy chrestienne, Liure tresutile a tous Cherstiens, pour s’armer contre les ennemys de l’Euangile: et pour aussi cognoistre l’ancienneté de nostre saincte foy, et de la vraye Eglise. Recueilly et amassè des liures des anciens docteurs de l’Eglise et des Conciles, et de plusieurs autres Docteurs, les noms desquelz voyras en la page suiuante. Auec vne Table, pour trouuer tout ce que tu voudras, contenue au liure. Vestèz toute l’armeure de Dieu, afin que puissis résister contre les assautz du Diable. Ephe. 6. De naam van de drukker is niet vermeld. Formaat: in-8°. Aantal bladen: 16 ongenummerd, 205 genummerd, 15 ongenummerd.
Wat nu de volgende druk betreft: Ollier, Van Langeraad en Pijper stellen deze in 1562. Dit is in ieder geval onjuist, want in 1561 verscheen een nieuwe uitgave, waarvan Braekman een ex. tegenkwam in dezelfde bibliotheek als juist genoemd.
Braekman houdt deze druk van 1561 voor de tweede, maar men moet ernstig rekening houden met de mogelijkheid, dat hij zich vergist, en dat deze druk van 1561 de derde is. P. Chaix deelt nl. mede — wat Braekman blijkbaar is ontgaan — dat Nicolaas Barbier en Thomas Courteau te Genève reeds in 1558 een nieuwe editie van de Baston publiceerden, l.c., p. 97. Chaix geeft geen bizonderheden, maar dat zijn mededeling ongegrond zou zijn, mag zonder goede reden niet worden aangenomen. Niet de tweede, maar de derde druk zag dan in 1561 het licht, eveneens bij Barbier en Courteau te Genève. De titel die Braekman opgeeft van het ex. in de Bibliothèque Publique et Universitaire de Genève stemt overeen met die, welke Chaix vermeldt. Hij luidt: Le Baston de la foy chrestienne, propre pour rembarrer les ennemis de l’Evangile: par lequel on peut aussi cognoistre l’ancienneté de nostre foy, & de la vraye Eglise. Recueilli de l’Escriture saincte, & des livres des anciens Docteurs de l’Eglise, & des Conciles, & de plusieurs autres autheurs. Reveu et augmente de nouveau.
Het verdient opmerkzaamheid, dat de titel van deze herziene en vermeerderde editie achter „recueilli” de woorden „de l’Escriture saincte” heeft, die in ieder geval in de eerste druk ontbreken. Waarschijnlijk geldt van ➝

|822|

Van Genève uit werden beide strijdschriften tegen Grenier verbreid in heel Frankrijk en in andere landen. Dat beide geschriften terdege de aandacht trokken blijkt wel uit het bericht van een tijdgenoot, Claude Haton, pastoor te Provins, die ze met name noemde, toen hij opmerkte, dat uit Genève kwamen „grand aultre nombre de petitz livretz, comme les psalmes maroctiques et beziens ... et outres ledits psalmes ... aultres livretz intitulez le Cathécisme de la vraye religion, le Bouclier de la foy, le Baston de la foy, et aultres infinis livres”.16)

Het oordeel van Kuyper over de betekenis van de Baston week stellig óók af van de mening van De Brès’ tijdgenoten!

***


➝ deze editie reeds wat Pijper opmerkt inzake die van Lyon-1562, en het verschil daarvan met de druk van 1555, a.w., blz. 481.
Uit 1562 worden drie drukken gemeld, maar geheel duidelijk is de situatie niet. Allereerst een uitgave, die te Genève gedrukt is door Guillaume Regnault, en volgens Ollier een titel heeft, precies gelijk aan de laatstgenoemde. Formaat: in-8°. Volgens Ollier: 23 p. en 619 p. met inhoudsopgave. Volgens Braekman, die een exemplaar vermeldt in de Bibliothèque de la Société de l’Histoire du Protestantisme Français te Parijs: 678 p. Het merkwaardige is hierbij, dat Regnault een drukkerij had in Lyon. Chaix, die een uitvoerige opgave van de drukkers in Genève in deze tijd geeft, noemt hem nergens. Een lacune bij Chaix? Of zou Genève misschien vermeld zijn om veiligheidsredenen?
Te Lyon zag zónder drukkersnaam een andere druk in 1562 het licht. De titel is gelijk aan de vorige. Formaat: kl. in-8°. Aantal bladzijden: 32 ongenummerd, 562 genummerd, 38 ongenummerd, Van Langeraad, a.w., blz. 88-9 nr. 1; Pijper, a.w., blz. 480-1 nr. 5.
Een derde druk uit 1562 wordt opgegeven door Ollier en Van Langeraad, en, op hen afgaande, voorzichtig, door Braekman. Het zou een uitgave zijn in-16°, te Genève gedrukt door Guillaume Regnault, en op de titelpagina de naam van de auteur vermelden als „Guy de Bresce”. De opgave van deze editie is door Ollier ontleend aan Brunet, Manuel Suppl. t. I c. 170, waar echter wordt aangegeven dat de titelpagina geen plaatsnaam vermeldt; dat het boekje in Genève verschenen zou zijn berust dus, naar het schijnt, op een gissing.
De volgende en laatste druk die bekend is, dateert van 1565. Het is een werk in-8°, gedrukt door Thomas Courteau (niet, zoals Ollier en Van Langeraad hebben, herzien en vermeerderd door Thomas Courteau). Een ex. hiervan bevindt zich, naar Braekman, in de reeds genoemde bibliotheek te Genève, in de Bibliothèque de la Salie de la Réformation te Genève, en in de Bibl. V.U. te Amsterdam.
Samenvattende conclusie: er zijn gegevens inzake de volgende edities (één meer dan door Braekman genoemd); Lyon, z.dr. 1555; Genève, Nic. Barbier et Thom. Courteau, 1558; Genève, Nic. Barbier et Thom. Courteau, 1561; Genève (?), Guill. Regnault, 1562; Lyon, z.dr., 1562; 2. pl. (?), Guill. Regnault, 1562; Genève, Thom. Courteau, 1565.
16) Claude Haton, Mémoires contenant Ie récit des événements accomplis de 1553 a 1582, principalement dans la Champagne et la Brie, publ. par Félix Bourquelot (Paris 1857), p. 160, geciteerd door P. Chaix, l.c. p. 59.

|823|

Dat de Baston niet alleen wat de inhoud, maar ook wat de stijl aangaat een werk van bizondere allure is geweest, daarover nu iets in de tweede plaats.

Wie de eerste druk van La France Protestante raadpleegt, voelt zich enigszins teleurgesteld wanneer hij kennis neemt van het artikel dat aan De Brès is gewijd. Over zijn geschriften wordt heel weinig gezegd, en het enige dat men over de Baston kan lezen is het volgende: „La persécution l’ayant forcé de se réfugier a Gand, il y publia, sous le titre du Baston de la foy, un extrait des anciens docteurs de l’Eglise. Ce furent peut-être les difficultés de ce travail qui lui firent sentir la necessité de se livrer à l’étude des langues anciennes et de la théologie. Dans ce but il partit pour la Suisse, où il suivit les cours des académies de Lausanne et de Genève”. 17) C’est tout. Niets verder over de inhoud, niets over de stijl, niets over de verschillende drukken, geen woord van waardering.

De herziene en sterk vermeerderde tweede druk van La France Protestante, geredigeerd door H. Bordier, is s.v. G. de Bray enigszins bijgewerkt, maar biedt toch niet veel meer dan het artikel van de eerste druk. We lezen, dat De Brès zich in 1555 te Gent bevond, „où il publia un volume d’extraits des anciens docteurs de l’Eglise qu’il intitula: Le baston de la foy. En écrivant cet ouvrage, il s’apercut des lacunes de son instruction théologique et se rendit en conséquence aux académies de Lausanne et de Genève pour perfectionner ses études”. En verder, aan het slot, nog alleen een volledige titelopgave van de druk van Genève 1562. 18)

Maar in een bijlage „Additions et Corrections” in het volgend deel komt Bordier op de Baston terug. 19) Het is de moeite waard, hierop te wijzen, want het stuk staat op een verscholen plaatsje, en nergens zag ik er aandacht aan besteed. Bordier verklaart een fout te willen herstellen. Aan het boekje, dat hem eerder slechts van naam bekend was, maar waarvan hij nu kennis genomen heeft, is geen recht gedaan. En Bordier is uitbundig in zijn lof, niet slechts over de inhoud, maar ook over de taal en stijl. Deze overtreffen die van De Brès beroemdste tijdgenoten! Bordier schrijft letterlijk: „... notre faute principale a été de ne pas faire à ce livre, n’en ayant alors vu que le titre, l’honneur qu'il mérite, et pour le fond qui est des plus élevés, et pour le style


17) E. et E. Haag, La France Protestante, 1e ed., t. II (Paris 1847) 504.
18) L.c., 2me éd., t. III (Paris 1881) c. 87-90. Dat De Brès de Baston te Gent schreef is moeilijk vol te houden; hier moet aan Lille worden gedacht, Braekman, l.c. pp. 84-5, 106.
19) L.c., 2me éd., t. IV (Paris 1884) c. 1085-7.

|824|

qui est d’excellent français, plus limpide et plus agréable que celui des plus célèbres écrivains du temps”. 20)

Bordier maakt het eerherstel volkomen, door vervolgens twee lange citaten te geven — iets dat in La France Protestante tot de uitzonderingen behoort, Hij geeft eerst een fragment van De Brès’ woord vooraf, d.w.z. uit zijn herderlijke brief aan de gemeente, en daarna een citaat uit het eerste artikel van de Baston, dat tot titel heeft „De Dieu”. Daar het gedeelte van de inleidende brief in het oorspronkelijke Frans van De Brès nergens anders geciteerd is, laten we het hier volgen. 21)

.... En quel aveuglement est tombé le monde d’estimer que ceux qui tiennent la vraye doctrine ancienne soyent hérétiques! O Juges et Magistrats, ne voyez-vous pas journellement en vos prisons, les povres enfans de Dieu boire et manger estroitement du pain et de l’eau, et estre jettez vilainement en fosses basses avec les bestes venimeuses, couchez comme de povres bestes sur un pu de paille, ayans les bras et jambes rompues par force de géhenne? Ne voyés vous pas, di-je, de l’autre costé ces beaux messieurs qui sont si grans zélateurs des Pères anciens, avoir leurs ventres partout farcis de vin et de sausses, sortans de leurs banquets et convives avec un visage embrasé de vin comme un feu, qui s’en viennent a passe-temps interroguer les povres fidelles, lesquels on va quérir, non pas a table, mais en une orde ténébreuse et puante fosse. Lors on ameine liez et enchainez les povres enfans de Dieu avec une face toute pasle, et la première salutation qu’ils leur donnent, c’est; Vien ca, meschant hérétique; va, meschant damné, séducteur de peuples, tu as le diable au corps. Incontinet que les povres enfans de Dieu pensent ouvrir la bouche pour leur défense, ces gros crevez subitement mettent la main a leur bible: mais c’est bien une autre bible que le vieil et nouveau testament, car ils n’ent scavent tirer que de fagots et y apprendre a crier: Au feu, au feu, les méchans hérétiques! Je ne scay où ils ont appris a faire ainsi. Ont-ils appris cela des prophètes et apôtres? Il appert bien que non. Ils n’ont pas aussi appris cela des anciens Pères: car ils trouveront dedans ce présent livre qu'ils ont dit et fait tout autrement. Par tout ils montrent que c’est une rage et une furie qu’ils ont conceue contre la vérité pour l’anénatir du tout et ceux qui la maintiennent. Car liberté de parier nous est ostée, les langues sont couppées a ceux qui veulent parier, puis après sont jettez au feu. Cependant, messieurs les juges et magistrats, qui avez charge publique, regardez dorestenavant que c’est que vous faites en les condamnant à la mort. Vous ne les pouvez condamner a la mort, que quant et quant vous ne condamniez tous les bons et anciens Pères a la mort avec eux....

***


20) Ibid. c. 1085-6. Vgl. het bijna gelijktijdig gepubliceerde oordeel van Ollier: „Certainement, au point de vue littéraire, son oeuvre est de la meilleure manière du XVIe siècle. Le style est sobre, ferme, mais non sans couleur. La langue est riche, pleine de vives images qui n’excluent pas les délicates nuances. Guy de Brès est un écrivain, et des plus originaux”, l.c. p. 192.
21) Een vertaling in het Nederlands van het gehele stuk geeft C. Vonk, a.w., blz. 51 vv.

|825|

In de derde plaats nog iets over de kwestie van de vertaling in het Nederlands van de Baston, Hieraan heeft Ds. Vonk enige zeer interessante bladzijden gewijd. 22)

Is ook de Baston in het Nederlands vertaald? Het wordt met stelligheid beweerd door Van Langeraad: „De Baston vond spoedig tal van lezers, gelijk de elkaar vrij snel opvolgende uitgaven aantonen. Ook in ons land werd zij gelezen, zooals blijkt uit een vertaling er van, die onder den titel van „Staf des Geloofs” het licht zag”. 23) Enig bewijs voegde Van Langeraad hier evenwel niet aan toe.

Ds. Vonk heeft in binnen- en buitenland een onderzoek ingesteld naar de vraag: heeft er inderdaad een Nederlandse vertaling van de Baston bestaan en zo ja, is daarvan dan nog ergens een exemplaar aanwezig? Op grond van het negatieve antwoord dat door tal van bibliotheken gegeven werd, luidt zijn conclusie: „dat er waarschijnlijk geen Ned. vertaling van de Baston bestaat. Indien ze al ooit bestaan hééft. Want wat is er nu eigenlijk alleen maar aan de hand? Dit, dat Dr. Van Langeraad, zonder nader bewijs, beweerd heeft, dat de Baston vertaald is onder de titel „Staf des Geloofs”. Maar als dit nu eens een vergissing zou blijken? Is dat waarschijnlijk?”

Vonk geeft hierop een belangwekkend antwoord, dat we volledigheidshalve in z’n geheel laten volgen:

„Ik ben geneigd de laatste vraag bevestigend te beantwoorden om de volgende redenen. Ten 1e lijkt het mij niet waarschijnlijk, dat iemand, een Nederlander, het woord baston in dit geval zou vertaald hebben door staf, eerder door stok. Een staf immers gebruikt men om er op te leunen. Maar een stok om er mee te slaan. En dat laatste was toch de bedoeling. De Brès gaf de gelovigen in de Nederlanden zijn boekje in handen als een stok om daarmee het schild van Grenier te verbrijzelen. Maar ten 2e, en dat vooral, er heeft inderdaad wel ’s zo iets als een vergissing plaats gehad. Althans volgens Ds. A. Rotterdam in zijn bovengenoemd werk, „voorreeden” 13 en 14. Volgens deze heeft men de Nederlandse geloofsbelijdenis wel eens de „Staf des Geloofs” genoemd. Hij verwijst daarvoor naar Hist. der Mart., pag. 423 versa, zonder evenwel de editie te noemen. Ik heb de bewering van Ds. Rotterdam nog nergens bewaarheid kunnen vinden.
„Als Dr. Van Langeraad zich nu eens vergist zou hebben en dus in de waan verkeerd, dat de Baston vertaald is onder de titel „Staf des Geloofs”, terwijl dit helemaal niet het geval geweest is, alleen maar de Ned. geloofsbelijdenis in de eerste tijd wel ’s


22) A.w., blz. 62 vv.
23) Van Langeraad, a.w., blz. 92.

|826|

„Staf des Geloofs” geheten heeft, inderdaad bedoeld als een staf om daarop te leunen?”

Vonk besluit dan:

„Is deze gissing van mij juist en daardoor de vergissing van Dr. Van Langeraad opgehelderd, dan zouden we dus voor het volgende niet aangename feit staan, dat er van Greniers aanval wèl een Ned. vertaling bestaat, maar van De Brès’ verwéér tegen die aanval niet, en dat deze vermoedelijk ook nimmer bestaan heeft.
„Men zal het na deze uiteenzetting billijken, dat ik, sprekende over de Baston, gebroken heb met de gewoonte dit boekje in het Nederlands „Staf des Geloofs” te noemen, maar het liever de naam heb gegeven van „Stok des Geloofs”.
„Het zij mij vergund nog mede te delen, dat ik mij voor deze moeilijke quaestie tenslotte gewend heb tot Dr. J.N. Bakhuizen van den Brink, met vermelding van mijn resultaten. Deze hoogleraar aan de Rijksuniversiteit te Leiden was toen zo vriendelijk mij als zijn mening mede te delen „dat er ook z.i. geen bewijs bestaat, dat de Baston de la foy in het Nederlands is vertaald. Nergens is daar iets van te vinden”. Zelfs onderstelt ook hij een „vergissing” bij Van Langeraad en houdt het voor mogelijk, dat deze berust „op de mededeling van Van der Aa, Biografisch Woordenboek, dat De Brès de schrijver is van De Staf des Geloofs, waarmede Van de Aa dan de titel van de Baston eenvoudig in het Nederlands heeft gegeven, zonder echter te zeggen, dat er een gehele vertaalde tekst van bestaat. Langeraad heeft dat mogelijk verkeerd begrepen”.

Tot zover ds. Vonk, die voor zijn conclusie: nergens zijn er aanwijzingen van een Nederlandse vertaling te vinden, Van Langeraad heeft zich blijkbaar vergist, dus steun van Dr. Bakhuizen van den Brink heeft ontvangen.

Is het laatste woord in deze zaak gesproken?

Neen, toch nog niet.

Allereerst een korte opmerking over het argument, dat het niet waarschijnlijk is, dat een Nederlander „baston” zou vertaald hebben door „staf”, eerder door „stok”. Hier staat tegenover, dat John Brooke, die de Baston in het Engels vertaalde, aan het vertaalde werk de titel gaf The Staffe of Christian Faith (Londen 1577). 24) Ook hier dus „staf”, niet „stok” (stick).


24) Deze vertaling wordt noch door Ollier, noch door Van Langeraad, noch door Braekman genoemd, en schijnt hun te zijn ontgaan. Ook La France Protestante vermeldt haar niet. Wèl de Short-Title Catalogue of Books printed in England, Scotland and Ireland, 1475-1640 van A.W. Pollard en G.R. Redgrave (London 1946), nr. 12476. Enige jaren geleden bood het ant. Bernard Quaritch Ltd. te Londen een ex. van deze vertaling aan ➝

|827|

Maar verder, en dat vooral, in 1944 verscheen van de hand van A.L.E. Verheyden het waardevolle werkje Het Brugsche Martyrologium, dat op grond van uitgebreid archievenonderzoek gegevens biedt over protestantse martelaars te Brugge in de periode 1527-1573. 25)

Eén van de martelaars, die in Brugge het leven hebben gelaten, is Karel de Koninck (Coninck, Cueninck), alias De la Porte, alias Regius geweest, die de 27e april 1557 levend werd verbrand. Deze De Koninck was eerst monnik te Gent geweest, maar had deze stad verlaten na zijn bekering tot de gereformeerde leer en zijn breuk met de roomse kerk. Tijdens de regering van Eduard VI (1547-1553) was hij naar Engeland uitgeweken, dat hij echter weer had verlaten na het aan het bewind komen van Maria Tudor. Hij behoorde tot de vluchtelingen, die via Denemarken Emden bereikten, waar hij enkele jaren bleef. In 1556 verliet hij Emden weer, om de verstrooide broeders in de Z. Nederlanden te bezoeken. Hij vertoefde enige tijd te Antwerpen, waar Caspar van der Heyden dienaar des Woords was, verbleef vervolgens te Gent, en kwam vandaar naar Brugge, waar hij zijn ware werkkring scheen gevonden te hebben. Herhaalde malen leidde hij er de samenkomsten, tot hij tenslotte bij een daarvan gevangen genomen werd. 26)


➝ (Cat. 750 it. 392, prijs £ 30), en gaf daarbij een uitvoeriger titel dan de S.T.C.: Guido, Huguenot writer, The Staffe of Christian Faith, profitable to all Christians, for to arme themselues agaynst the enimies of the Gospell ..... Translated out of Frenche into English, by Iohn Brooke of Ashe next Sandwich .... Imprinted at London by Iohn Daye .... 1577. Deze enige uitgave in het Engels is in kl. 8°. Het door de fa. Quaritch aangeboden ex. was „a very fine copy in the original limp vellum gilt, with acorn stamp centre ornaments”. Over John Brooke zie men de Dict. Nat. Biogr. s.v., die hem „translator” noemt; hij vertaalde verscheidene boeken uit het Frans, waaronder enkele van P. Viret. De Baston was blijkbaar het eerste werk dat hij heeft overgezet.
25) A.L.E. Verheyden, Het Brugsche Martyrologium (12 Oct. 1527-7 Aug. 1573) (Brussel 1944.)
26) Over De Koninck, behalve Verheyden a.w., blz. 39 vv.: A.C. van Haemstede, Historie der Martelaren (Amst. 1671), blz. 240, die uitvoerig over zijn verhoren schrijft; D. Gerdes, Historia Reformationis t. III (Gron. et Bremae 1749), 202, 255, korte mededelingen over De K.’s gevangenneming en dood; W. te Water, Historie der Hervormde Kerk te Gent (Utr. 1756), blz. 7 en 51, die speciaal zijn verblijf in Gent noemt; Ch. Rahlenbeck, „Les Réfugiés belges du XVIe siècle en Angleterre” in Revue Trimestrielle, 2me série, t. 8 (Bruxelles 1865) 14-5, zeer korte levensschets; H.Q. Janssen, Kerkhervorming in Brugge (Arnhem 1868), dl. I, 10, 29, 30, 243; dl. II, 117, 179, 190; J.H. Hessels, Ecclesiae Londino-Batavae Archivum, t. II (Cantabr. 1889) p. 57, 61, bericht over zijn gevangenneming en dood in brieven resp. van Gualther en Cassander aan Utenhove, en van Mortaingne aan Utenhove.
De Koninck was de vader van Jacobus Regius, die van 1577 tot 1584 ➝

|828|

Waarom dit korte relaas? Omdat deze De Koninck, die reeds in Engeland zich geoefend had in het vertalen van boeken, in Emden daarmee is voortgegaan, en tijdens zijn verblijf in Emden naar zijn eigen verklaring de Baston uit het Frans heeft vertaald. 27) Deze verklaring heeft hij afgelegd tijdens de verhoren in 1557, naar een destijds opgesteld verslag, dat bewaard is gebleven, vermeldt. Verheyden schrijft: „Uit de verhooren zelve blijkt dat hij verscheidene werken uit het Fransch of het Engelsen had vertaald tijdens zijn verblijf te Emden „als de apocalypsen uut den engelsche ende Ie baston de foij uut den Fransche” (A. (stad) B., Bouc van den Steene, a° 1554-1557, f° 80 vo)”. 28)

Er bestaat geen enkele reden, aan het getuigenis van De Koninck inzake zijn vertaling van de Baston te twijfelen, en evenmin kan er twijfel over bestaan, dat hiermee het boekje van De Brès is bedoeld: een tweede geschrift met dezelfde titel is niet bekend, en de Geloofsbelijdenis (die blijkbaar — zie boven — ook wel eens „staf des geloofs” is genoemd) ontstond pas later. Maar dan staat het ook vast, dat de tekst van de Baston, door De Koninck vertaald, die van de éérste druk (1555) is geweest, en dat de termini a quo en ad quem van de vertaling liggen na de publicatie van de Baston in 1555 en vóór het vertrek van De Koninck uit Emden in 1556.

Kunnen we vermoeden wie de drukker van de door De Koninck gemaakte vertaling is geweest? Eén naam springt dadelijk naar voren, en het is welhaast zeker, dat de drager ervan De Staf des Geloofs (aangenomen, dat zó inderdaad de titel luidde) heeft gedrukt, nl. Gillis van der Erven. Deze oud-ouderling van de Nederlandse vluchtelingengemeente te London had, evenals De Koninck, óók tot de ballingen behoord die via Denemarken in Emden waren gekomen. Vermoedelijk spoedig na aankomst was hij daar gaan werken op de drukkerij van een derde voormalig lid van de Londense gemeente, die daar bovendien, evenals hij, ouderling was geweest, Nicolaas van den Berghe. Het duurde niet lang of zijn naam als drukker was bekender dan die van


➝ predikant te Gent was, en na de herovering van deze stad door Parma naar Londen uitweek, waar hij als predikant overleed in 1601.
De Brès en De Koninck hebben gelijktijdig in Londen vertoefd. De Brès was daar van 1548 tot 1552.
27) De Koninck vertaalde verder in het Nederlands (o.m.) een werk over het leven en de dood van Francesco Spiera. Rahlenbeck schrijft, dat De Koninck te Londen leefde van de opbrengst van zijn vertaalwerk, l.c. p. 14.
28) Verheyden, a.w., blz. 40 n. 12. Het geciteerde Bouc van den Steene bevindt zich in het stadsarchief te Brugge.

|829|

Van den Berghe, die hem het drukkersvak zal hebben geleerd: in 1555, één jaar na aankomst, verscheen zijn eerste persproduct, dat in de loop der jaren door vele andere werd gevolgd. Gellius Ctematius — aldus luidde de Latijnse naam, waaronder hij zijn boeken uitgaf — was vrij spoedig de belangrijkste van de Emdense drukkers. 29)

Dat de met Van der Berghe geassocieerde Van der Erven en niet Steven Mierdmans, weldra geassocieerd met Jan Gailliaert en diens zoon Willem Gailliaert, De Koninck’s vertaling zal hebben gedrukt, is reeds waarschijnlijk door het feit, dat Mierdmans in onderscheid van De Koninck en Van der Erven niet belijnd gereformeerd, maar meer libertijns gezind was. 30) Maar de waarschijnlijkheid dat Van der Erven de drukker is geweest groeit bijna tot zekerheid wanneer we kennisnemen van het éérste persproduct dat op naam van Gellius Ctematius verscheen. Dat is nl. de vertaling uit het Engels van een werk van John Bale: Den standt ende de bilde der beyder ghemeynten na de alder wonderbaerste ende hemelscher Openbaringhe Joannis den Evangelist, begrijpende een seer nuttelicke uitlegginghe op de selve ... Vergadert door Joannem Balen. Overghestelt wten Ynghelsche int’z Duytsche, doer Carolum Regium. Anno 1555. Aan het einde: Impressum per Gelium Ctematium. Dus: het àndere werk, waarvan De Koninck tijdens de verhoren verklaarde,


29) Over Gillis van der Erven en zijn uitgaven: J.H. Hessels, Ecclesiae Londino-Batavae Archivum t. II (Cantabr. 1889) ep. 18 (n. 3); 20 (n. 12); 21 (n. 18, 19, 28, 29); 23 (n. 8, 10); 25 (n. 4); t. III-A (Cantabr. 1897) ep. 14 (n. 1); A.A. van Schelven, Kerkeraads-protocollen der Nederduitsche Vluchtelingen-kerk te Londen 1560-1568 (Amst. 1921), blz. 222, 256, 262, 263; F. Pijper, Jan Utenhove (Leiden 1883), blz. 131, 137 n. 1, 214, 218; The Publications of the Huguenot Society of London, vol. X, part I, p. 212; Ostfriesisches Monatblatt für prov. Interessen VI (1878) 488-493; VII (1879) 1 ff.; Jahrbuch der Gesellschaft für bildende Kunst und vaterländische Altertümer zu Emden XV (1905) 518-9; J. Benzing, Buchdruckerlexicon des 16. Jahrhunderts (Frankfurt a.M. 1952) S. 45, en de daar vermelde nrs uit de „Verzeichnis von Emder Drucken des 16., 17. und 18. Jahrhunderts” in L. Hahn, Die Ausbreitung der neuhochdeutschen Schriftsprache in Ostfriesland (Leipzig 1912) S. 178 ff., en K. Borchling u. B. Claussen, Niederdeutsche Bibliographie. Gesamtverzeichnis der niederdeutschen Drucke bis zum Jahre 1800 (Neumünster 1931 6). Het is te betreuren dat in een uitgave als het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek geen artikel aan Van der Erven is gewijd. Mr. H.F. Wijnman, oud-adjunct-bibliothecaris der Universiteitsbibliotheek te Amsterdam, die naar de Nederlandse drukkers te Emden een uitgebreid onderzoek heeft ingesteld en daarbij tot zeer belangwekkende resultaten gekomen is, liet mij met grote vriendelijkheid enige nog niet door hem gepubliceerde artikelen lezen, waaronder een studie over Van der Erven. Ook op deze plaats moge ik hem daarvoor mijn hartelijke dank betuigen.
30) Voor Mierdmans en de andere drukkers te Emden: J.. Benzing, a.a.O.

|830|

dat hij het in Emden vertaald had! Mr. H.F. Wijnman, die mij op deze vertaling attendeerde, deelde ook mede, dat zich een exemplaar van dit boekje in de U.B. te Utrecht bevindt. 31)

Bij deze stand van zaken mag wel aangenomen worden, dat misschien nog in 1555, en anders in 1556 de vertaling in het Nederlands van de Baston van de hand van Karel de Koninck oftewel Carolus Regius te Emden bij Gillis van der Erven onder zijn Latijnse drukkersnaam Gellius Ctematius het licht heeft gezien. Is het werkje in 1556 door hem uitgegeven, dan is de mogelijkheid groot, dat het precies gedateerd is. Dit heeft hij nl. gedaan met drie van de vier publicaties, die ons uit dit jaar verder van hem bekend zijn. Een Franse vertaling van A Lasco’s Forma ac Ratio gaf hij in 1556 uit zonder nadere datering (om onbekende reden ook zonder plaatsnaam), maar drie andere publicaties resp. Een waerachtigh verhaal der t’zamensprekingen tusschen Menno Simons ende Martinus Mikron van der menschwerdinghe Jesu Christi, van de hand van Marten Micron; Een frundtlyke tho samensprekinge van twe personen, van de dope der yungen unmundigen kynderen, geschreven door Bernhard Buwo; en een vertaling van het Nieuwe Testament uit het Grieks, werden nauwkeurig door hem gedateerd, nl. resp. 18 juni, 30 juli en 3 november 1556. 32)

Rest tenslotte de vraag, of er nog een exemplaar van het boekje te vinden is. Vonk heeft precies de bibliotheken vermeld, die bericht hebben géén exemplaar van een Nederlandse vertaling van de Baston te bezitten. Het zou geen enkele zin hebben in


31) Terecht vermoedde A.A. van Schelven reeds, dat de vertaler van het werk van Bale identiek was met de predikant, die 27 apr. 1557 te Brugge werd verbrand, art. „Jac. Regius”, Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, IV, c. 1130.
32) Gegevens die ik dank aan Mr. H.F. Wijnman. Hoe ware het te wensen, dat niet alleen allerlei raadsels tot opheldering werden gebracht, die zich t.a.v. de Nederlandse drukkers te Emden in de tweede helft der 17de eeuw voordoen — een uitermate interessant onderwerp —, maar dat ook een zo volledig mogelijke bibliografie van in deze periode door de Nederlanders te Emden gedrukte werken tot stand kwam. Het is wel zeer verblijdend, dat B. en M.E. de Graaf te Nieuwkoop de bewerking van een Noord-Nederlandse bibliografie van 1541-1600 op zich hebben genomen, terwijl tegelijkertijd een Belgische zusteronderneming de Belgische drukken van hetzelfde tijdvak bewerkt. De periode 1541-1600 — voor de kerkhistorie in de Nederlanden uiterst belangrijk! — vormde immers tot dusver een der ontbrekende schakels in onze Nederlandse bibliografie. Naar B. en M.E. de Graaf in hun art. „De Noord-Nederlandse Bibliografie, 1541-1600” in de laatste afl. van Het Boek, 3e reeks XXXV (1962) 174-196 meedelen, is het nog de vraag, of van Nederlandse dan wel van Belgische zijde het drukwerk dat in Emden en andere plaatsen in het buitenland verscheen, zal worden behandeld.

|831|

binnen- en buitenland opnieuw een speurtocht te ondernemen, ware het niet, dat we nu over nieuwe gegevens beschikken. We weten de naam van de vertaler, die op het titelblad vermeld zal zijn: Carolus Regius, We weten ook de vermoedelijke drukker, en de plaats en het jaar van de druk: Gellius Ctematius te Emden, in 1555-6.

Zullen we het nog eens proberen? Misschien is er nog enige hoop, ook al werd uit drie plaatsen, die het meest in aanmerking komen, inmiddels antwoord ontvangen in negatieve zin. De Universiteitsbibliotheken van Utrecht en Gent, de bibliotheken met de meeste reformatorische litteratuur, waaronder vele unica, stelden opnieuw een onderzoek in, maar berichtten Regius’ vertaling niet in bezit te hebben. En de Heer Schöningh, Stadtarchivrat te Emden, die zo vriendelijk was zich aldaar moeite te getroosten, schreef me: „Auf ihre Anfrage ob in Emden eine Übersetzung des Druckes: Guy de Brès, Le Baston de la Foy, durch Charles de Koninck alias de la Porte, alias Regius, in das Flämische bekannt sei, kann ich leider nur eine negative Auskunft geben. Weder die Bibliothek der hiesigen Grossen Kirche mit sehr umfangreichem Schriftum des 16. Jahrhunderts, noch die Bibliothek der Gesellschaft für bildende Kunst, die Bibliothek des Stadtarchivs oder die hiesige Stadtbibliothek enthalten eine derartige Übersetzung” ...

Zal een gelukkige vondst elders het verloren boekje nog te voorschijn brengen?

 

Mariënberg.

D. Deddens.