12.3.1 Samenstelling

Het college van kerkrentmeesters bestaat uit ten minste drie leden en de meerderheid van hen is ouderling (ord. 11-2-1 en 2). Bovendien moeten ten minste drie kerkrentmeesters aan de besluitvorming deelnemen om tot een rechtsgeldig besluit te komen. De regel dat besluiten genomen kunnen worden in een vergadering wanneer ten minste de helft van het aantal leden aanwezig is (ord. 4-5-4), is dus niet van toepassing als het college uit minder dan vijf leden bestaat.

Indien er te weinig kerkrentmeesters zijn om rechtsgeldige besluiten te nemen, kan de kerkenraad andere ambtsdragers aanwijzen die aan de besluitvorming meedoen, zodat het besluit door drie personen wordt genomen. Een zo genomen besluit is eveneens rechtsgeldig (ord. 11-2-6).

 

Het college van kerkrentmeesters wordt gevormd door de kerkrentmeesters van de gemeente. Dat zijn in elk geval de ouderlingen-kerkrentmeester; deze worden door de gemeente verkozen. Daarnaast kunnen er (‘desgewenst’, zegt art. XIII-1) door de kerkenraad kerkrentmeesters worden benoemd die geen ambtsdrager zijn (ord. 11-2-1 en 3).

De ouderlingen-kerkrentmeester en de kerkrentmeesters die geen ambtsdrager zijn, hebben binnen het college dezelfde verantwoordelijkheden en bevoegdheden.

|266|

De regels met betrekking tot de kerkrentmeesters die geen ambtsdrager zijn, zijn daarom — buiten het verschil van verkiezing of benoeming — gelijk aan die met betrekking tot de ouderlingen-kerkrentmeester. Ook al verkiest de gemeente niet en benoemt de kerkenraad, de gemeente is wel bij die benoeming betrokken. De kerkenraad moet net als bij de ambtsdragers voor de benoeming de (stilzwijgende) goedkeuring van de gemeente krijgen en gemeenteleden kunnen eveneens net als bij de ambtsdragers bezwaar maken tegen de benoeming.

Voor het opzicht en bij eventuele bezwaren en geschillen wordt deze kerkrentmeester eveneens met ambtsdragers gelijkgesteld. Ook de zittingstijd is gelijk aan die van de ambtsdragers. Dat betekent dat zij (behoudens dispensatie) eenmaal herbenoembaar zijn (ord. 11-2-4). Ook kunnen zij niet, zolang zij kerkrentmeester zijn, in een ambt worden verkozen.

 

Het college wijst zelf uit zijn midden een voorzitter, een secretaris en een penningmeester aan. De voorzitter wordt aangewezen uit de ouderlingen-kerkrentmeester. Bij de verdeling van taken dient het college er verder zorg voor te dragen dat de boekhouding en het middelenbeheer niet in één hand zijn (ord. 11-2-5). Het is niet uitgesloten dat de penningmeester tevens boekhouder is, maar in dat geval is het niet toegestaan dat betalingsopdrachten alleen door de penningmeester worden ondertekend.

 

De ouderlingen-kerkrentmeester zijn volledig ouderling en hebben naast de taken als kerkrentmeester ook de andere ouderlingentaken. Met het oog op hun omvangrijke beheerstaken kunnen zij van het toerusten van de gemeente en van de herderlijke zorg worden vrijgesteld (ord. 11-2-7). Van de verantwoordelijkheid als ambtsdrager in de kerkenraadsvergadering en van de taak van de ouderling in de eredienst kunnen zij niet worden vrijgesteld.

Deze vrijstelling geschiedt alleen op verzoek van de betrokken ouderling-kerkrentmeester. De kerkenraad kan niet ongevraagd van de bredere taak ontheffen.