Herziening van de kerkorde art. 31-37

Art. 334. De behandeling van het rapport van commissie II, rapporteurs ds M. Kamper, ds A.C. van Nood, mr P.F. Oosterhof en ds mr W.S. de Vries, over de herziening van de kerkorde (E 1, O 1a, 2, 4-13, 15-20, 22-29, 31-38, 41-43) (bijlage LXXVIII a, b en c) wordt voortgezet.

Thans komen in behandeling de artikelen 31-37 van de voorlopig vastgestelde kerkorde.

Ds J. van Herksen ontvangt gelegenheid zijn reeds bij de commissie ingediend amendement op artikel 31, (zie commissierapport; bijlage LXXVIII b, onder art. 31) nader toe te lichten. Zowel de rapporteur van de deputaten als de rapporteur van de commissie wijzen erop, dat het onderhavige artikel een algemene strekking heeft en moet worden gelezen in verband met de volgende artikelen, waarin de bevoegdheden van de kerkeraad en de meerdere vergaderingen zodanig omschreven zijn, dat aan de wens van ds Van Herksen volledig voldaan is. Het amendement-Van Herksen wordt daarna verworpen. In overeenstemming met een amendement van ds J.H. Meuleman adviseert dr D. Nauta het begin van lid 1 van artikel 31 aldus te lezen: „De regering van de kerk, het opzicht en de tucht in de kerk zijn toevertrouwd aan ...” Dit advies wordt door de synode aanvaard. Overigens wordt artikel 31 onveranderd vastgesteld.

Het door ouderling J.B. Zwartsenberg bij artikel 32 ingediende amendement wordt ingetrokken. Ds J.C. Hagen stelt voor in lid 1 van dit artikel te lezen: „.... hebben een kerkelijk gezag, dat zij uitoefenen in onderworpenheid aan Christus”. Dr D. Nauta wijst erop, dat het in dit artikel niet gaat over de uitoefening van het gezag, maar over de instantie, waaraan het gezag ontleend wordt. Na een vrij uitvoerige discussie wordt het amendement-Hagen verworpen. Een reeds in het commissierapport (zie bijlage LXXVIII b onder art. 32) besproken amendement van ds J. van Herksen wordt ingetrokken. Daarna wordt artikel 32 onveranderd vastgesteld.

Nadat de voorgestelde wijziging van artikel 33, waarover de deputaten en de commissie het eens zijn, door de synode is goedgekeurd, wordt ook dit artikel aanvaard.

Eveneens gaat de synode accoord met de veranderingen, die de deputaten en de commissie willen aangebracht zien in lid 1 en 2 van artikel 34. Besloten wordt de tweede volzin van lid 2 te schrappen en het daarin bepaalde op te nemen in artikel 64 (zie art. 344 en 345).

Van artikel 35 wordt lid 1 met de kleine door de commissie voorgestelde wijziging aangenomen. T.a.v. lid 2 blijkt er verschil te zijn tussen de deputaten en de commissie; de deputaten willen de slotzin, aanvangende met het woordje „mits” handhaven eventueel met invoeging van het woord „overigens”, de commissie daarentegen stelt een andere redactie voor. Ook ds J. van Herksen wil deze slotzin anders geredigeerd zien en verdedigt zijn desbetreffend reeds bij de commissie ingezonden amendement. Na een vrij uitvoerige discussie, waarin verschillende formuleringen naar voren komen besluit de synode het slot van lid 2 van artikel 35 ter fine van nader advies opnieuw in handen te geven van de commissie (zie acta, art. 445). Overigens wordt dit lid goedgekeurd. De leden 3, 4 en 5 van artikel 35 worden onveranderd vastgesteld.

De commissie blijkt accoord te gaan met lid 1 van een door de deputaten voorgesteld nieuw artikel 35a, waarin over het vragen van revisie wordt gehandeld; zij wil echter aan lid 2 van dit artikel, daarbij gedeeltelijk overnemend een amendement van ds J. van Herksen, toegevoegd zien de woorden „of onvoldoende was overwogen”. Naar aanleiding hiervan trekt ds Van Herksen het genoemde amendement in, terwijl ook een ander amendement, dat hij eveneens bij dit artikel heeft ingediend (zie bijlage LXXVIII, b, onder art. 35a) door hem wordt teruggenomen. De beide leden van artikel 35a worden nu in de redactie, waarover de deputaten en de commissie het eens zijn, door de synode aangenomen.

Nadat op voorstel van de commissie in artikel 36 het woord „tegenover” door „jegens” is vervangen, keurt de synode ook dit artikel goed.

De nieuw formulering, die de commissie voor artikel 37 gegeven heeft ontmoet in zoverre bij de deputaten geen bezwaar, dat zij de verdeling in drie leden kunnen aanvaarden; dr D. Nauta adviseert echter in lid 2 te lezen: „Zij zal in elke bijeenkomst aan haar leden de gelegenheid geven...” en in lid 3: ,,Zij maakt een regeling voor haar werkzaamheden, waarin onder meer...” Deze redactiewijzigingen worden door de commissie overgenomen. Ds A. Mout is van mening dat de bepaling in lid 2 inzake censura morum te algemeen gesteld is en acht het van belang, dat in de kerkorde het geregeld houden van de censura morum in verband met de a.s. viering van het heilig avondmaal zal worden voorgeschreven. Zowel door de deputaten als door de commissie wordt deze gedachte bestreden; op voorstel van de praeses wordt echter aan ds Mout de gelegenheid gegeven ter zake nog een amendement in te dienen (zie verder art. 449 en 473). Afgezien van wat de vergadering over een eventueel amendement-Mout beslissen zal, wordt daarna artikel 37 in de thans gemeenschappelijk door de deputaten en de commissie voorgestelde redactie aanvaard.