Art. LXXVIII. Wanneer iemand, die geëxcommuniceerd is, zich wederom wil verzoenen met de gemeente door boetvaardigheid, zoo zal hetzelve vóór de handeling des Avondmaals, of anderszins naar gelegenheid, tevoren der gemeente aangezegd worden, teneinde hij ten naastkomenden Avondmale (zooverre niemand iets weet voor te brengen ter contrarie) openbaarlijk met professie zijner bekeering weder opgenomen worde, volgens het Formulier daarvan zijnde.

 

Wederopneming van den afgesnedene.

De afsnijding met den ban bedoelt niet den zondaar voor altijd uit de gemeente te stooten, maar is een laatste remedie

|339|

om hem tot bekeering te brengen. God neemt den berouwvollen zondaar weer in genade aan; evenzoo ook de kerk. Salomo leerde reeds: „Die zijn overtredingen bedekt zal niet voorspoedig zijn, maar die ze bekent en laat zal barmhartigheid verkrijgen”, Spr. 28: 13. Reeds op de synode van Dordrecht, 1578, art. 97. spraken de kerken dan ook uit, dat de afsnijding moest geschieden met het doel, „opdat de afghesneden door schaemte verslaghen synde, aernstiglick bedencken magh, hem te bekeeren”. Aanvankelijk was er echter voor de wederopneming nog geen vaste bepaling. De kerkeraden en classen stelden de manier bij elk voorkomend geval vast. Toch bleek het al spoedig, dat eenvormigheid noodig was. Daarom nam de synode van ’s-Gravenhage, 1586, in art. 71 het boven afgedrukte artikel over de wederopneming in de K.O. op, dat tot nu toe zoo gebleven is. Het artikel bepaalt de hoofdbeginselen, die bij de wederopneming ter sprake komen.

1. Op welke voorwaarde ze plaats heeft: Wanneer iemand, die geëxcommuniceerd is, zich wederom wil verzoenen door boetvaardigheid, enz. Op twee voorwaarden dus. De eerste is dat de verzoening met en de wederopneming door de kerk door den geëxcommuniceerde zelf begeerd wordt. De begeerte tot verzoening moet van hem zelf uitgaan. De kerk begeert het ook wel en vermaant hem wel tot berouw, maar zelf moet hij ook de begeerte openbaren om weer opgenomen te worden. De tweede is, dat de oprechtheid van die begeerte moet blijken uit zijn „boetvaardigheid”. Het zou kunnen wezen, dat iemand met nevenbedoelingen terugkwam, bijv. om op den ouden dag de diaconale verzorging niet te missen. De kerkeraad moet er dus van overtuigd wezen, dat hij door oprecht berouw gedreven wordt. Niet de zonde op zich zelf, maar de onboetvaardigheid was grond voor zijn afsnijding. En die „onboetvaardigheid” kan alleen door „boetvaardigheid” opgeheven worden. Is de kerkeraad daarvan niet overtuigd, dan kan hij een proeftijd stellen om hem gelegenheid te geven, zijn boetvaardigheid met woord en daad te toonen.

2. Dat ze met medewerking der gemeente moet geschieden: zoo zal hetzelve vóór de handeling des Avondmaals, of anderszins naar gelegenheid, te voren der gemeente aangezegd worden. De bedoeling is niet slechts een formeele mededeeling aan de gemeente te doen, maar om hare approbatie, d.i. hare stilzwijgende toestemming te verkrijgen, en, „zoo iemand iets weet voor te brengen ter contrarie”, deze bezwaren te onderzoeken en uit den

|340|

weg te ruimen. Deze „aanzegging” of mededeeling aan de gemeente is in het begin van het Formulier opgenomen en moet dus minstens drie Zondagen te voren worden voorgelezen.

Welke gemeente is hier bedoeld? De gemeente, waar hij geëxcommuniceerd is, of de gemeente waar hij na eventueele verhuizing nu woont? Antwoord: de gemeente, waar hij nu woont. Hij kan alleen lid worden van de gemeente, waar hij nu woont, omdat elke plaatselijke gemeente een zelfstandige kerk is en haar eigen grenzen heeft, en de kerkeraad daar ook alleen kan oordeelen over zijn levenswandel. Wel zal de kerkeraad te dezer plaatse naar den eisch van het kerkverband met den kerkeraad, die hem excommuniceerde correspondeeren; en wel kan hij in sommige gevallen van hem eischen, dat bij zich met zijn vorigen kerkeraad en gemeente verzoene; maar de formeele daad der wederopneming moet door den kerkeraad, waar hij nu woont geschieden. Deze heeft er over te beslissen. Kan de vorige kerkeraad er niet in toestemmen, dan kan hij appèl aanteekenen hij de classe, waaronder de kerk, die hem wil opnemen, ressorteert. Hangende het appèl moet de wederopneming wachten.

3. De manier, waarop zij moet geschieden: ten einde hij ten naastkomenden Avondmale (zooverre niemand iets weet voor te brengen ter contrarie) openbaarlijk, met professie zijner bekeering weder opgenomen worde, volgens het Formulier daarvan zijnde. De wederopneming wordt hier rechtstreeks met het Avondmaal in verband gebracht. Dit ligt in den aard der zaak. In het Avondmaal ligt de hoogste uiting der kerkelijke en geestelijke gemeenschap. De excommunicatie was in de eerste plaats ook een uitsluiting van het Avondmaal en voorts van heel de gemeente. „Gelijk het nu het meest indruk maakt, zoo men den Ban pleegt te leggen bij het Avondmaal, zoo zal het ook het meest plechtig zijn, indien de wederopneming plaats heeft in den dienst zelven, wanneer de Avondmaalsdisch staat aangericht. Terstond na zijn wederopneming kan de eerst afgesnedene dan met de Gemeente communiceeren” (Dr. A. Kuyper). Alleen wanneer er dringende redenen voor zijn, bijv. wanneer een doop, een huwelijk of een verhuizing er op zou moeten wachten, en het te lang zou duren, kan men ze ook op een gewonen rustdag laten geschieden.

De wederopneming zelf moet „openbaarlijk, met professie zijner bekeering, volgens het Formulier daarvan zijnde” geschieden. Dit Formulier valt in twee deelen uiteen:

|341|

I. Een vorm van bekendmaking, die minstens drie Zondagen te voren aan de gemeente voorgelezen moet worden en inhoudt a. dat de zondaar berouw heeft; b. dat de kerkeraad de approbatie der gemeente vraagt; en c. de opwekking tot dankbaarheid voor de aanvankelijke bekeering.

II. Het eigenlijke formulier, dat in tweeën uiteenvalt:

Een leerstellig deel, dat a. de mededeeling inhoudt, dat er geen wettige bezwaren zijn ingekomen en de wederopneming nu plaats heeft; en b. de gronden bevat, waarop de wederopneming rust, nl. op de sleutelmacht, Matth. 18: 18.

Een ritueel gedeelte, waarin a. de schuldbelijdenis van den afgesnedene; b. de handeling van de wederopneming; c. de vermaning aan den wederopgenomene en aan de gemeente; en d. het dankgebed worden ontwikkeld.


Jansen, Joh. (1976)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1905) Art. 78