|207|

Art. XLVII. Alle jaren (ten ware dat de nood eenen korteren tijd vereischte) zullen eenige, zooveel mogelijk tot dezelfde provincie behoorende, genabuurde Classen samenkomen, tot welke Particuliere Synode uit iedere Classe twee Dienaars en twee Ouderlingen (welk getal door eene Synode, die uit slechts drie of vier Classen bestaat, ook op drie kan gesteld worden) afgevaardigd zullen worden. In het scheiden, zoowel der Particuliere als der Generale Synode, zal eene Kerk verordend worden, die last hebben zal, om met advies der Classe den tijd en de plaats der naaste Synode te stellen.

 

De particuliere synoden.

Nu volgen er twee artikelen over de particuliere synoden. Art. 47 over de particuliere synoden als zoodanig en art. 48 over de correspondentie tusschen de particuliere synoden onderling. Wij handelen bij de verklaring van art. 47 over de volgende punten:

1. De instelling en indeeling der particuliere synoden. Aanvankelijk, toen de kerken nog onder kruis en vervolging zuchtten, was er slechts van drie provinciale synoden sprake, maar dan in geheel anderen zin als de latere provinciale of particuliere synoden. De Nederlandsche Gereformeerde kerken waren in drie landen verstrooid, nl. in Duitschland (te Wezel, Keulen en Aken) en Oost-Friesland (te Embden); voorts in Engeland (te Londen en omstreken); en in Nederland zelf. Deze drie hoofdgroepen moesten nu elk op zich zelf als een provinciale synode samenkomen, zoo oordeelden het convent te Wezel, 1568, en de synode te Embden, 1571.

Toen echter sinds 1572 allengs de vrijheid kwam en de reformatie doorwerkte, kwamen de kerken allerwegen in de Nederlandsche provinciën zelf in provinciale synoden saam. De eerste in Noord-Holland was die van Hoorn, in het begin van den zomer 1572; en sinds volgden de kerken in de andere provinciën op den voet. Van daar dan ook, dat de synode te Dordrecht, 1578, bepaalde, dat ze elk jaar zouden samenkomen, en uit vier of vijf classen zouden bestaan; dat elke classe twee dienaren en twee ouderlingen zou afvaardigen, terwijl de andere dienaren en ouderlingen wel als gasten aanwezig mochten zijn, maar geen keurstem zouden hebben; en ten slotte, dat een der kerken werd aangewezen, om, met advies der classe, plaats en

|208|

tijd der volgende synode te bepalen. Deze elementen werden later in één artikel samengevat en tot 1905 gehandhaafd. De synode van Utrecht, 1905, heeft in het artikel echter verschillende veranderingen aangebracht. Zij liet het getal „vier of vijf” weg en bond de grenzen der particuliere synoden nauwer aan de geographische grenzen der provinciën, omdat de kerken in eenzelfde provincie elkander het best kennen en het kerkelijk leven samen het best kunnen regelen. Vandaar dan ook, dat in de provinciën Groningen, Drente, Overijsel, Gelderland, Utrecht, Noord-Holland en Zeeland, de politieke en kerkelijke grenzen samenvallen, met uitzondering van enkele kerken in de veenkoloniën, die provinciaal bij Drente behooren, maar wegens haar ontstaan van uit de aangrenzende gemeenten in Groningen, en wegens betere communicatie, bij de classen in Groningen zijn gebleven; terwijl de kerken in Noord-Brabant en Limburg alsnog één particuliere synode vormen en de classen in de provinciën Friesland en Zuid-Holland in twee particuliere synoden samenkomen (Particuliere synode van Friesland en van Zuid-Holland noordelijk gedeelte en zuidelijk gedeelte); alleen voor gemeenschappelijke belangen als de zending, het weeshuis te Middelharnis, en de regeling voor de hulpbehoevende kerken, zouden ze kunnen samenwerken op de wijze, die haar zelf het meest gewenscht voorkomt.

2. Tijd en plaats van samenkomst. Van den beginne aan is het regel geweest, dat de particuliere synoden elk jaar samenkwamen. De synode te Embden, 1571, sprak reeds van „jaerlijcxsche versamelingen”. En de synode van Dordrecht, 1578, bepaalde, dat zij: „Alle jaren (ten ware dat de noot korter tyt vereysschede) sullen te samen koemen”. Deze redactie is door de volgende synoden overgenomen en tot nu toe geldig. De kerken onderhielden dezen regel zooveel mogelijk. In een paar provincies wisten echter de provinciale overheden, die meenden, dat zij ook in kerkelijke zaken wat te zeggen hadden en den invloed der kerken tegenover de opkomende Remonstranten wilden breken, de provinciale synoden tegen te houden. Zoo verboden de staten van Holland de particuliere synoden tien jaar lang, van 1608-1618; en werden ze in Gelderland niet gehouden in de jaren 1584-1592, en van 1613-1618.

Inzake de plaats van samenkomst hebben de oude kerkenordeningen geen bepalingen gemaakt. Zij lieten dit aan de particuliere synoden zelf over. Aanvankelijk oordeelden

|209|

sommige provincies, zooals de particuliere synode van Zuid-Holland te Delft, 1587, dat ze gehouden moest worden in de plaats waar de meeste moeilijkheden waren, om deze te kunnen wegnemen; of ook, dat ze beurtelings in de verschillende classen zou samenkomen, maar later liet men die gedachte geheel los en vergaderden de particuliere synoden in de hoofdplaatsen, die wegens de communicatie het gemakkelijkst te bereiken waren.

3. Karakter en samenstelling of afvaardiging, waarvan staat: Alle jaren ... zullen eenige, zooveel mogelijk tot dezelfde provincie behoorende, genabuurde Classen samenkomen, tot welke Particuliere Synode uit iedere Classe twee Dienaars en twee Ouderlingen (welk getal door eene Synode, die slechts uit drie of vier Classen bestaat, ook op drie kan gesteld worden) afgevaardigd zullen worden. Allereerst staat er, dat de particuliere synode een samenkomst is van eenige genabuurde Classen. Deze bepaling gold van den beginne aan. Zij is dus geen samenkomst van personen, die een bestuurscollege vormen, maar van kerken. Wel is hare samenstelling een andere als die van een kerkeraad en van een classe. Een kerkeraad is een samenkomst van ambtsdragers eener plaatselijke kerk, en wel òf alleen van dienaren en ouderlingen (smalle kerkeraad), òf van dienaren, ouderlingen en diakenen (breede kerkeraad). Een classe is een samenkomst van afgevaardigden van kerkeraden der genabuurde kerken, dus een rechtstreeksche, maar dan beperkte, vertegenwoordiging der plaatselijke kerken. Een particuliere synode is echter een samenkomst van afgevaardigden der classen; dus ook wel een samenkomst van kerken, maar geen rechtstreeksche vertegenwoordiging van alle plaatselijke kerken door middel van hare ambtsdragers, doch een getrapte vertegenwoordiging der kerken, door middel van de afgevaardigden der classen.

Voorts staat hier, welke classen in de particuliere synode samenkomen, nl. eenige, zooveel mogelijk tot dezelfde provincie behoorende Classen. De oude redactie van 1578, had het getal aangegeven nl. „vier of vijf of meer genabuurde classen”, maar los van de grenzen der provinciën. Edoch men kon zich hieraan niet houden. Het aantal varieerde vroeger tusschen drie en elf. Zuid-Holland had elf, Gelderland negen, Groningen zeven. Noord-Holland zes, Friesland zes, Zeeland vier, Overijsel vier, Utrecht drie en Drente drie classen. Het grootste getal was dus elf, het kleinste getal drie. In hoofdzaak volgden de kerken

|210|

daarbij de provinciale indeeling, maar toch met belangrijke afwijkingen, bijv. bij de provinciale synode van Gelderland, die zelf uit zes classen bestond, werden drie generaliteits-classen gevoegd, nl. de classe ’s-Hertogenbosch, de Peel c.a., en Maastricht c.a.; van die van Zuid-Holland, die dertien classen zou bevatten tegen Noord-Holland vier, werden twee classen afgenomen nl. Haarlem en Amsterdam, zoodat Zuid-Holland nu elf en Noord-Holland nu zes classen bevatte (zie Bachiene, Kerkelijke Geographie, Eerste stuk blz. 18; Tweede stuk blzz. 4, 173; Derde stuk blzz. 4, 85, 123; Vierde stuk blzz. 2, 83, 165; terwijl bij de vier classen van Zeeland wel geen classen, maar wel enkele gemeenten werden gevoegd, nl. bij de classe Zuid-Beveland enkele gemeenten uit Staats-Vlaanderen, en bij die van Tholen enkele gemeenten van Staats-Brabant. De synode van Utrecht, 1905, liet dan ook het getal „vier of vijf of meer” er uit, en stelde er voor in de plaats: „eenige, zooveel mogelijk tot dezelfde provincie behoorende, genabuurde Classen”, zoodat het artikel zich bij de reeds bestaande practijk aanpastte. Er staat echter „zooveel mogelijk”, want de provincies Friesland en Zuid-Holland zijn kerkelijk in tweeën gesplitst, zoodat de getallen nu zijn: Groningen zes, Gelderland vijf, Noord-Holland vijf, Zeeland vijf, Friesland Noordelijk gedeelte vijf, Friesland Zuidelijk gedeelte vijf, Zuid-Holland Noordelijk gedeelte vier, Zuid-Holland Zuidelijk gedeelte zes, Drente vier, Overijsel drie, Utrecht drie en Noord-Brabant en Limburg drie.

Ten derde staat er, dat uit iedere Classe twee Dienaren en twee Ouderlingen (welk getal door een Synode, die slechts uit drie of vier Classen bestaat, ook op drie kan gesteld worden) afgevaardigd zullen worden. Dit getal van twee dienaren en twee ouderlingen stond van 1571 af vast en is zoo gebleven. Een particuliere synode is dus een samenkomst niet van alle, maar slechts van een viertal leden der Classe. Een particuliere synode, waar alle leden der classe verschenen, zou veel te groot worden. Van daar een vertegenwoordiging door middel van de afgevaardigden. De synode van Dordrecht, 1578, voegde er nog aan toe, dat ook de andere dienaren en ouderlingen als gasten tegenwoordig mochten zijn, doch zonder keurstem, wat echter door de volgende synoden weer werd weggelaten. Daar echter een particuliere synode, die slechts uit drie classen bestond, wel wat klein is en maar twaalf leden zou tellen, was

|211|

het in enkele provincies, bijv. in Noord-Brabant, reeds gewoonte, in plaats van twee, drie predikanten en drie ouderlingen af te vaardigen. Daarom heeft de synode van Utrecht, 1905, het artikel aangevuld met deze woorden: „welk getal door een synode, die slechts uit drie of vier Classen bestaat, ook op drie kan gesteld worden”. Er staat: kan, niet: zal gesteld worden. Het is dus in de vrijheid gelaten.

Inzake de afvaardiging van twee ouderlingen zijn echter de classen van den regel afgeweken. Alleen in Gelderland, Friesland en Noord-Holland werden ook twee ouderlingen afgevaardigd, maar in Utrecht uit elke classe drie predikanten en twee ouderlingen; in Zuid-Holland en Overijsel uit elke classe drie predikanten en één ouderling; in Groningen zond alleen de stad twee predikanten en één ouderling, maar de andere classen geen enkelen ouderling; in Drente, naast drie predikanten uit elke classe, geen enkelen ouderling, maar wel zes politieken en drie deputaten der vorige synode; en in Zeeland, waar aanvankelijk twee predikanten en twee ouderlingen werden gezonden, kwamen na 1638 geen particuliere synoden meer samen, doch alleen de zoogenaamde „coetus’’, waartoe uit elke classe alleen twee predikanten zonder ouderlingen werden afgevaardigd, terwijl de overheid ook twee politieke afgevaardigden zond. „De reden waarom er”, zoo zegt Prof. Dr. F.L. Rutgers in „De rechtsbevoegdheid” enz. blz. 29, „ondanks alle synodale bepalingen toch gewoonlijk meer predikanten dan ouderlingen waren, lag eeniglijk en alleen in de omstandigheid, dat de ouderlingen doorgaans te bezet waren, om daarvoor eenige dagen of weken beschikbaar te hebben”. In dit opzicht zijn de kerken dan ook naar den goeden regel weergekeerd. De ouderlingen gaan nu even geregeld ter vergadering als de predikanten.

Ten slotte merken wij nog op:

a. Dat de verkiezing, en de teekening der lastbrieven, niet altijd door de classen zelf, maar ook wel door de, door haar daartoe aangewezen, kerkeraden geschiedde. Bijv. op de particuliere synode van Dordrecht, 1574, waren vijf en twintig afgevaardigden, van wie meer dan de helft door de kerkeraden met lastbrieven waren afgevaardigd. Beide is dus mogelijk. De classen kunnen de afgevaardigden zelf benoemen, maar zij kunnen er ook bepaalde kerken voor aanwijzen. Thans geldt de regel, dat zij door de classen verkozen worden.

b. Dat de afvaardiging bij keurstemmen en niet naar

|212|

toerbeurt moet plaats hebben. De afvaardiging naar de classe is het best bij toerbeurt te regelen, zie art. 41. Maar naar de synoden moet ze bij keurstemmen geschieden. Daar moeten de meest bekwame en ervaren dienaren en ouderlingen verschijnen.

4. De orde van samenkomen. Daartoe behoort:

a. De opening der vergadering, die volgens de synode van Embden, 1571, moet geschieden „door den dienaar der plaats of, zoo er geen dienaar was, door den vorigen praeses”. De op haar volgende synoden te Dordrecht, 1578, en te Middelburg, 1581, keerden deze orde om en noemden eerst den vorigen praeses, en, zoo die niet tegenwoordig was, de plaatselijke dienaar (pastor loci). Beide is geoorloofd, want zij geschiedt in opdracht van de kerken, die er op de synode een kerk of een persoon voor aanwijzen. De bepaling van Embden komt ons het beste voor, maar dan in dien zin, dat het niet aan den dienaar der roepende kerk, maar aan de roepende kerk zelf wordt opgedragen, die daarvoor dan een harer dienaren, of bij een eventueele vacature, haar consulent kan aanwijzen. Op welke wijze moet de opening plaats hebben? Vroeger opende de pastor loci of de vorige praeses met een gebed om de leiding des Geestes bij de verkiezing van een moderamen. Na het optreden van het moderamen ving de praeses dan de handelingen aan met een nieuw gebed. Later heeft men het tweede gebed weggelaten. De dienaar der roepende kerk laat een psalmvers zingen, leest een deel uit de H. Schrift, en vangt de handelingen aan met gebed (dat dan èn op de verkiezing van een moderamen en op de handelingen der synode betrekking heeft).

b. Het nazien der credentie-brieven en het constitueeren der vergadering. Eerst moeten de credentie-brieven nagezien worden, want alleen een wettig geconstitueerde vergadering kan een moderamen kiezen. Wenschelijk is, dat er een presentielijst ter tafel zij, waarop de namen van alle afgevaardigden naar de orde der classen opgeteekend zijn.

c. De verkiezing van een moderamen, die naar vasten regel schriftelijk moet plaats hebben.

d. De behandeling der zaken. De synode te Embden, 1571, bepaalde reeds, dat de zaken der instructies in deze volgorde moesten behandeld worden: eerst de zaken aangaande de leer, dan die aangaande regeering en tucht, en eindelijk de varia. En dan wel zoo, dat de praeses eerst de zaken voorstelt, daarna in bespreking geeft en eindelijk de verschillende voorstellen in

|213|

stemming brengt, om te weten wat het gevoelen der meerderheid is; dat de scriba het besluit schriftelijk samenvat en voorleest; terwijl men vroeger daarna nog eenmaal stemde om dit gevoelen der meerderheid met gemeen accoord aan te nemen.

5. Aanwijzing der roepende kerk. Daarvan staat aan het slot: In het scheiden, zoowel der Particuliere als der Generale Synode zal eene Kerk verordend worden, die last hebben zal om met advies der Classe den tijd en de plaats der naaste Synode te stellen. De kerk en classe, die in opdracht hadden de volgende synode samen te roepen, werden „synodale kerk” en „synodale classe” genoemd. De opdracht houdt in, dat de roepende kerk, in overleg met de classe, tijd en plaats der volgende synode tijdig bepale; en aan de daarbij betrokken kerken, met het oog op de punten voor het agendum, daarvan bericht geve; en dat zij het agendum tijdig aan de afgevaardigden en ook aan de classen toezende.

6. Sluiting der handelingen met dankzegging. De synode van Embden, 1571, bepaalde ook, dat „alle zittingen (moesten) beginnen met den gebeden en besluiten met der dankzegginge”. Deze bepaling is stilzwijgend blijven gelden.


Jansen, Joh. (1976)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1905) Art. 47