XXXVII. In alle Kerken zal een Kerkeraad zijn, bestaande uit de Dienaren des Woords en de Ouderlingen, dewelke, althans in de grootere gemeenten, in den regel alle weken eens tezamenkomen zullen, alwaar de Dienaar des Woords (of de Dienaren, zoo daar meerdere zijn, bij beurte) presideeren en de actie regeeren zal.

 

Van den Kerkeraad.

De vier artikelen, die nu volgen, handelen over den kerkeraad, de eerste van de vier kerkelijke vergaderingen in art. 29 genoemd. Art. 37 handelt over den kerkeraad zelf; art. 38 over de nieuw op te richten en kleine kerkeraden art. 39 over plaatsen, waar nog geen kerkeraad is en art. 40 over de diaconale vergadering. Wij handelen ter verklaring van dit artikel over de volgende punten:

1. Dat er in alle kerken een kerkeraad moet zijn: In alle Kerken zal een Kerkeraad zijn, bestaande uit de Dienaren des Woords en de Ouderlingen. Vooreerst veronderstelt deze bepaling, dat elke plaatselijke kerk een complete, zelfstandige kerk

|167|

is. De afzonderlijke kerken te Jeruzalem, Hand. 2: 47; te Antiochië, Hand. 13: 1; te Rome. Rom. 1: 7; te Corinthe, 1 Cor. 1: 2; enz., zijn zelfstandige openbaringen van de algemeene kerk (ecclesia catholica), die over de geheele aarde zich verspreidt.

Voorts staat hier, dat in elke plaatselijke kerk een kerkeraad moet zijn. Dit rust op de Schrift. In elke gemeente toch werden presbyters of ouderlingen verkozen, Hand. 14: 23; Tit. 1: 5, zooals in de gemeenten van Judea, Hand. 11: 30; te Lystre, Ikónium en Antiochië, 14: 21, 23; te Jeruzalem, 15: 2, 6, 22; enz. Deze afzonderlijke ambtsdragers in elke kerk, bleven niet los naast elkander staan, maar behoorden bijeen en vormden een college van ouderlingen, d.i. een presbyterium of kerkeraad, 1 Tim. 4: 14, waar van een ouderlingschap d.i. een presbyterium of kerkeraad sprake is. De kerkeraden kwamen van den aanvang af reeds in vaststaande of gewone, en in gelegenheids- of buitengewone vergaderingen samen. (bijv. de buitengewone vergadering van de ouderlingen onder leiding der apostelen, om over het vraagstuk der besnijdenis te handelen, Hand. 15: 6; en evenzoo een gelegenheidsvergadering van de ouderlingen te Jeruzalem ten huize van Jakobus waar Paulus verslag deed van zijn derde zendingsreis, Hand. 21: 17-18), om de gemeenten te besturen.

Eindelijk staat hier nog, dat een kerkeraad uit de Dienaren des Woords en de Ouderlingen bestaat. Het woord „kerkeraad” omvat hier dus alleen de dienaren des Woords en de ouderlingen. Terecht! In 1 Tim. 4: 14 omvat het woord „ouderlingschap” (presbyterium, kerkeraad) ook alleen het college van presbyters of ouderlingen, die volgens 1 Tim. 5: 17 dan nader onderscheiden worden in regeer- en leerouderlingen, d.i. de ouderlingen en de predikanten. Over de vraag of, en zoo ja, in welk geval, de diakenen bij den kerkeraad genomen mogen worden, handelt het volgende artikel. Het woord „kerkeraad” duidt dan ook, in schier alle artikelen der K.O., waarin het voorkomt, nl. in de artt. 4, 5, 11, 14, 15, 17, 21, 22, 25, 29, 36, 37, 38, 39, 41, 44, 70. 73, 74, 75, 76, 77. 78, 82, 83 alleen het college van dienaren en ouderlingen aan. Alleen in art. 53 worden de diakenen er bij genomen of gedacht.

Er staat in dit artikel niet, dat er in alle plaatsen maar één kerkeraad mag zijn; er staat alleen: „in alle kerken zal een Kerkeraad zijn”, dus, dat er in een plaatselijke kerk een kerkeraad

|168|

moet zijn. Het woordje „een” is geen tel-, maar een lidwoord, zooals uit den Lat. tekst blijkt: in unaquaque Ecclesia erit presbyterium d.i. in elke afzonderlijke kerk zal een kerkeraad zijn. De vraag, of er op dezelfde plaats één of meer kerken mogen bestaan, gaat dus buiten dit artikel om.

2. Hoe dikwijls moet een kerkeraad vergaderen? Er staat hier: dewelke, althans in grootere gemeenten, in den regel alle weken eens te zamen komen zullen. De synode te Embden, 1571, bepaalde, dat ze „ten weynighsten alle weecken eenmael ghehouden sullen worden”. Deze bepaling bleef officieel in de K.O. staan tot 1905 toe. Toch was ze vooral voor kleine gemeenten al te bindend gebleken. Lang niet elke week was er zooveel belangrijks, dat er een vergadering noodig was. De practijk was dan ook al lang, dat in kleinere gemeenten de vergaderingen om de veertien dagen of om de maand gehouden worden, en dat in grootere gemeenten de smalle kerkeraad elke week en de breede kerkeraad om de maand vergadert. Vandaar dat de synode van Utrecht, 1905, er in voegde: „dewelke, althans in grootere gemeenten, in den regel alle weken eens tezamenkomen zullen”.

Van de samenroeping der kerkeraadsvergaderingen wordt niets gezegd. Toch is ze noodig, al is het maar bij mondelinge afspraak of krachtens vaststaande gewoonte. Er is vroeger wel eens moeite over geweest. Het gebeurde wel eens, dat niet alle leden kennis kregen van de te houden vergadering, maar alleen zij, die het met een voorstel of zienswijze eens waren. Naar aanleiding van zulk een geval kwam er een vraag, uit de provincie Brabant, op de synode van Middelburg, 1581: of zulke vergaderingen en hare besluiten wettig waren? De synode antwoordde: dat zulke besluiten door een wettigen kerkeraad voor ongeldig verklaard konden worden, en dat buitengewone vergaderingen dan alleen wettig waren, wanneer alle leden behoorlijk kennis gekregen hadden. Het is onmogelijk voor al deze geregeld voorkomende vergaderingen het agendum te voren aan de leden rond te zenden. Is er een vraagstuk waarover iemand meer licht wenscht, dan kan hij verzoeken de behandeling tot de volgende vergadering te verdagen. Het is gewenscht, dat bij de behandeling van gewichtige zaken alle leden tegenwoordig zijn. De plaats en de tijd van samenkomst moeten door de kerkeraden naar plaatselijke omstandigheden geregeld worden.

Moet de tijd van samenkomst ook aan de gemeente bekend

|169|

gemaakt worden en hebben de leden der gemeente vrijen toegang tot de kerkeraadsvergadering? Wat de eerste vraag betreft, geldt als regel, dat de gewone vergaderingen wel, maar de buitengewone niet bekend gemaakt worden. De leden der gemeente moeten gelegenheid ontvangen, om inlichtingen te bekomen, attesten aan te vragen, klachten in te brengen enz. De bekendmaking kan in een kerkbode of van den kansel geschieden. Maar op de tweede vraag, of de leden der gemeente vrijen toegang hebben, antwoorden wij ontkennend. Men beroept zich wel op het apostelconvent, waarbij ook de gemeente tegenwoordig was, Hand. 15: 4, 5, en, volgens sommigen, ’t zij met beslissende. ’t zij met adviseerende stem aan de besprekingen deelnam, vss. 12, 25. Maar dit bewijs gaat niet op: 1e omdat het apostelconvent geen kerkeraads-, maar een beginsel van een meerdere vergadering was, in bijzijn van de gemeente; en 2e omdat het onderwerp, nl. de besnijdenis der heidenchristenen, niet van persoonlijk, maar van algemeen belang was. De leden der gemeente hebben geen recht op vrijen toegang. Wel naar Independentisch, niet naar Gereformeerd kerkrecht. De synode van Dordrecht, 1618-’19, bepaalde dan ook inzake de toelating van proponenten tot de kerkeraadsvergaderingen: „dat men ze oock toelate (doch met eenige limitatie) in de consistoriën om de handelingen die niet particulier of secreet en zijn te hooren en te zien”. Deze bepaling zou geen zin hebben, wanneer zij als leden der gemeente reeds toegang hadden. Wel is het gewenscht, dat de gemeente meeleeft, maar dat kan beter bevorderd worden door mededeeling in huisbezoek, op den kansel, of in een z.g.n. ledenvergadering; temeer omdat lang niet alle leden als toehoorders aanwezig zijn. En wel is inzake classes en synoden een beperkte openbaarheid toegestaan, omdat er meestal zaken van algemeen en publiek belang behandeld worden, en, zoo er bij uitzondering tuchtzaken en persoonlijke quaesties aan de orde komen, zij dan in comité kunnen gaan, maar een kerkeraadsvergadering heeft veel meer met persoonlijke en intieme zaken te doen, kan daarom slechts in bepaalde gevallen en aan bepaalde personen toestemming verleenen, en deze vergunning ten allen tijde weer intrekken, zonder iemands rechten er door te krenken.

3. Het praesidium. Hiervan bepaalt het artikel: alwaar de Dienaar des Woords (of de Dienaren, zoo daar meerdere zijn, bij beurte) presideeren en de actie regeeren zal. Dit houdt

|170|

tweeërlei in: 1e Dat in kerken met één Dienaar, deze op alle vergaderingen praeses is, ook al is er een ouderling, die er de gave voor zou hebben. 2e Dat in kerken met meer dienaren, het praesidium „bij beurte” d.i. om de beurt moet worden waargenomen. Waarom? Om des beginsels wille. Rekende men hier subjectief, naar de meeste gaven, dan zou de beste redenaar altijd moeten preeken, de beste paedagoog altijd moeten catechiseeren, de beste vermaner en vertrooster altijd huis- en krankenbezoek moeten doen, en zoo ook de beste leider altijd moeten praesideeren. Op die manier zou er een permanente praeses, een vaste leider, dus een soort bisschop of superintendent komen. De kerken hebben dit om des beginselswille vermeden. De dienaren moeten dus bij beurte „de actie regeeren”. De actie zelve gaat van den kerkeraad uit. De praeses moet alleen de actie regeeren, d.i. langs den juísten kerkrechtelijken weg tot het juiste einde of doel leiden.

Het is noodzakelijk, dat de praeses een scriba naast zich hebbe, „één persoon uit het getal der ouderlingen”. zooals het convent te Wezel reeds oordeelde, die niet alleen een vaardige pen, maar ook de noodige kerkrechtelijke bekwaamheid heeft, om de genomen besluiten juist te redigeeren. Het is niet gewenscht, dat de praeses ook de notulen schrijft. Dat is de taak van den scriba. Is deze er niet toe in staat, dan kan de praeses hem bijstaan.

4. De taak van den kerkeraad. Tot de taak van den smallen kerkeraad behoort bijv.: de regeling van den dienst des Woords en der catechisaties, de uitoefening van de tucht, het huisbezoek, de toelating tot den Doop en tot het Avondmaal. de behandeling der ingekomen stukken, die op het kerkelijk leven betrekking hebben, (alle andere stukken, ook de aanvragen om collecten en giften, behooren op den breeden kerkeraad).

Tot de taak van den breeden kerkeraad behoort dan nader: 1e de verkiezing van ambtsdragers met het opmaken der dubbeltallen, de beslissing of de gekozene beroepen zal worden, de beoordeeling der ingebrachte bezwaren, de ontheffing van een beroeping enz. zie artt. 4, 5, 22. 24 enz. K.O.; 2e het opstellen, beoordeelen, en goedkeuren der attestaties van inkomende en vertrekkende predikanten, artt. 5 en 10 K.O.; 3e de voorloopige beoordeeling en beslissing inzake een emeritaatsaanvrage naar art. 13 K.O.; 4e de censura morum, art. 81 K.O.; 5e het

|171|

deelnemen aan de kerkvisitatie, art. 44 K.O.; 6e het beheer der kerkelijke inkomsten, art. 11; het benoemen en instrueeren van een commissie van beheer, het regelen der collecten en contributies, de vaststelling der traktementen; 7e de algemeene regeling van de armverzorging, de regeling der collecten, het geven van advies aan de diakenen, de goedkeuring der armenadministratie, artt. 25, 46 K.O.; 8e de beslissing inzake vaste geldbelegging, leening, koop, verkoop, bezwaring van goederen, voeren van processen, oprichten van stichtingen, stichten van gebouwen voor kerk en armen, enz.; 9e de behandeling van ingekomen stukken van algemeenen aard (die van kerkelijke zaken in bijzonderen zin behooren bij den smallen kerkeraad en die van diaconale zaken in engeren zin behooren op de diaconale vergadering).

Over de ineensmelting van twee of meer kerken tot één kerk, is door de synode van Dordrecht, 1893, art. 114, een uitvoerig rapport aangenomen, waarnaar wij hier verwijzen.


Jansen, Joh. (1976)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1905) Art. 37