Algemene overgangsbepalingen.

F. Overgang van functionarissen.

Hij, die krachtens overgangsbepaling no. 42 zijn werkzaamheden na 30 April 1951 voortzet, doet dat
a. met behoud van zijn op 30 April 1951 bestaande rechten en aanspraken inzake dienstjaren, salaris en pensioen;
b. met instandhouding van de andere bepalingen en voorwaarden, waarop hij is benoemd, welke — voorzoverre zij bepaalde verplichtingen of rechten geven aan de werk- of opdrachtgever — per 1 Mei 1951 toekomen aan of overgaan op het kerkelijk lichaam, ten behoeve waarvan hij van die datum af zijn arbeid verricht;
c. met inachtneming van de eventuele wijzigingen in zijn werkzaamheden en eventueel in zijn instructie, die uit de invoering van de kerkorde automatisch of redelijkerwijze voortvloeien of aan de hand van de bepalingen van kerkorde, overgangsbepalingen of generale regelingen daarin nader worden aangebracht;
d. met dien verstande, dat de op 30 April 1951 bestaande plichten en rechten van de betrokkene na die datum door het daarvoor in aanmerking komende lichaam rechtens kunnen worden gewijzigd of opgeheven, indien en voorzover enige bepaling van kerkorde of burgerlijk recht daartoe de vrijheid geeft.