Artikel 25

 

Kerkenordening 1905/1933

Het in 1978 aangenomen artikel 25 gaat niet op een artikel uit deze kerkordening terug.

 

Deputatenrapport 1974

Artikel 26.
Missionaire dienaren des Woords
1. Ten aanzien van de beroeping en bevestiging van de missionaire dienaren des Woords gelden dezelfde bepalingen als voor de andere dienaren.
2. Zij zijn voor hun uitzending, de uitoefening van hun dienst en de beëindiging daarvan onderworpen aan de bevoegdheid van een kerkeraad.
3. Hun taak is op het hun toegewezen arbeidsterrein het Woord van God te verkondigen, hun die daardoor tot geloof komen de sacramenten te bedienen en te leren onderhouden al wat Christus aan zijn gemeente bevolen heeft, en, naar goede orde, ouderlingen en diakenen aan te stellen

Toelichting:
1. Dit nieuwe artikel brengt in rekening dat het ambt van missionaire dienaar des Woords een eigensoortige dienst is (zie bij art.2).
2. De grondregel van art.6 (nieuw) is ook hier toegepast.
3. De omschrijving van de taak is ontleend aan het nieuwe bevestigingsformulier.

 

Commissierapport 1975

Art. 26
Depp. behandelen de dienst van de missionaire dienaren des Woords consequent als een afzonderlijke dienst en in feite als een afzonderlijke ambt. Hun voorstel regelt eerst de beroeping en bevestiging van deze dienaren;
Daarna uitvoerig wat volgens art.6 voor ‘gewone’ dienaren geldt, en tenslotte de missionaire taak.
Cn, die bij art.2 het pleit voert tegen het noemen van deze dienst afzonderlijk, laat dit gehele artikel van depp. door de mazen van zijn net glippen. Hij keert alleen de volgorde van de onderdelen om: 3-2-1.
CIA stelt, dat voorafgaand aan dit artikel de zendingstaak moet worden geformuleerd (nl. van de kerken), omdat de zending opdracht is van de plaatselijke kerk (en niet van het kerkverband, zoals de plaats van art.51 suggereerd).
KRA vraagt waarom hier de ingewikkelde formulering is gekozen: “onderworpen aan de bevoegdheid van een kerkeraad”. Voorts, waarom depp. hier überhaupt spreken van “onderworpen zijn”, terwijl iets dergelijks niet is bepaald t.a.v. andere ambtsdragers. Tenslotte of het niet in strijd is met opperhoogheid van de enige Bisschop der kerk, als van welke ambtsdrager ook gezegd wordt, dat hij onderworpen is aan een kerkeraad.
FH stellen de vraag of bij kerk-instituering op het zendingsveld de zendeling niet onder opzicht en tucht van de dan gevormde kerkeraad moet komen. F meent van wel, H acht het mogelijk maar niet verplicht.
De vraag is, of de zendelingen een afzonderlijke dienst of ambt hebben, zodanig dat hun ambt niet gequalificeerd kan worden als dienaar des Woords met een bijzondere opdracht. Als Cn in zijn voorstel de taak van de missionaire dienaren voorop zet, geeft hij er blijk van dat in zijn gedachtengang deze dienaren gewone predikanten zijn: de KO kan eenvoudig beginnen, met hun speciale taak te omschrijven. Het is hem ontgaan, dat bij zo’n gedachtengang de “zware” bepalingen over beroeping, bevestiging en onderworpen zijn aan een kerkeraad in feite overbodig zijn.
KRA cirkelt in zijn vragen rondom dezelfde kwestie.
Uw comm. signaleert in het voorstel van depp. de consequentie van de gedachte , dat zendelingen geen (gewone) dienaren des Woords zijn. Vergelijking met art.4 laat zien, dat strikt genomen een zendeling beroepen en bevestigd moet worden zoals elke dienaar des Woords, maar dat de examinatie en de approbatie van de gemeente zijn weggelaten. Wat de examinatie betreft, zou dit een uitvloeisel kunnen zijn van de vooronderstelling, dat iemand die voor de zending beroepen wordt, al predikant is en dus ook geëxamineerd is. Maar er kunnen ook kandidaten beroepen worden voor de zending. En vooral het tweede lid van art.26 dat in de uitdrukking “van een kerkeraad” parallel staat aan art.6 (voor de ‘gewone’ dienaren), suggereert sterk dat art.6 voor deze dienaren niet geldt; hetgeen meebrengt dat zij niet beroepen zijn tot de dienst des Woords volgens art.4 en 5. En dan leidt het ontbreken van de examinatie uit art.4 tot de mogelijkheid, dat iemand met een geheel andere opleiding dan die van de predikanten en zonder de toelating tot de dienst des Woords, voor de missionaire dienst beroepen kan worden.
Op zichzelf acht uw comm. dit al een bezwaar. De missionaire dienaar, die belast wordt met de prediking van het Woord, de bediening van de sacramenten, en het instellen van de ambten, en daarbij veelal alleen staat, heeft niet minder dan de predikanten in bestaande gemeenten de volledige opleiding en roeping tot de dienst des Woords nodig.
Het grootste bezwaar is echter, dat van een afzonderlijke dienst wordt uitgegaan, met o.a.eigen roeping en aard (zie toelichting van depp. ad art.2 punt 1), zonder dat uit de H.Schrift de instelling van een blijvend ambt in dezen naast de drie, die wij kennen, wordt aangetoond.
Een krachtige poging tot dit laatste vindt uw comm. om een stuk, dat ter synode is gebracht door de kerk te Spakenburg-Zuid. Het is een stuk van de commissie Kawagit van genoemde kerk, dat conclusies bevat inzake zending, zendende kerk, gezondene en kerk in het zendingsgebied. Voor uw comm. is van groot belang het gedeelte, dat handelt over de gezondenen. Daar wordt nl. zeer positief gesteld dat het ambt van de gezondene een apart ambt is, naast de drie tot nu tot bekende ambten.
T.a.v. de gezondene wordt het volgende gesteld (onderstrepingen van de comm.):
1. Gezonden door Christus werden de apostelen, Matth. 28: 19, Joh. 20: 21.
2. Gezonden wordt de gemeente van Christus, gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, als erfgename van de roeping der apostelen tot verkondiging van het evangelie aan alle creaturen.
3. …..
4. ……”

Over “ambt of functie van de gezondenen-karakter van dit ambt” wordt gesteld:
1. De Goddelijke oorsprong van het ambt van Miss. Dienaar des Woords blijkt uit het volgende: De gemeente is erfgename van de roeping der apostelen het evangelie te verkondigen aan alle volken.
2. De ambtsdienst van de gezondenen tot evangelieprediking in de wereld kan niet vereenzelvigd worden met die van dienaren des Woords in een geïnstitueerde gemeente, noch met die van de ouderlingen of van de diaken. Immers:
a. de dienst van de uitgezondene is niet in eerste instantie gericht op een reeds vergaderde gemeente;
b. het terrein van zijn werkzaamheden is een geheel ander dan dat van de drie genoemde ambten;
c. de gezochten door het evangelie zijn anderen dan de aan genoemde ambten toevertrouwden;
d. de dienst van de uitgezondene zal zijn: de verkondiging van het evangelie en (zo mogelijk) het bedienen van de sacramenten (zie K.O. art. 64). Hij zal echter ook moeten regeren en tucht oefenen en diakonale arbeid moeten verrichten.
e. De dienst van de gezondene kan worden omschreven als: de planting der kerk en de voorlopige bearbeiding van de geplante gemeente”.

T.a.v. de naam van het ambt word afgewezen de naam ‘zendeling’, evenzeer de naam ‘evangelist’ (waarbij meteen enkele teksten worden prijsgegeven, die konden laten zien dat er een aparte bevestiging in dit ambt zou zijn, nl. 1Tim. 4: 14 en 2Tim. 1: 16, en dat deze ambtsdragers ook zelfstandig optraden, nl. Hand. 8 (Filippus) en 1Cor. 16: 12). Gekozen wordt voor de naam “missionair dienaar des Woords”. Omdat de “ambtsdienst van de uitgezondene in de zending” “toch nog het meest nabij het dienstwerk van de dienaar des Woords in onze gemeenten” komt, en in “de toevoeging MISSIONAIR wordt vastgehouden, dat hier toch een ander ambt wordt aangeduid dan dat van een der drie bekende ambten”.
Uw comm. moet zeggen, dat zij bij het overwegen van deze conclusie te meer huiverig is geworden voor de invoering van een afzonderlijk ambt van missionair dienaar des Woords.
De alles funderende stelling, dat de gemeente gezonden wordt, gelijk de apostelen eertijds gezonden werden, en wel uithoofde van het erfgename zijn t.a.v. de apostolische roeping, doet gekunsteld aan. De Heilige Schrift kent gezondenen, nl. personen met een zending, maar geen uitgezondenen gemeente. Het is buiten kijf, dat de gemeente de opdracht heeft steeds mensen te zenden tot prediking, zowel aan de gemeente zelf als aan de volken. Maar dat bewijst nog niet, dat de gemeente zelf een gezondene is, zodat het ambt van “missionair dienaar des Woords haar als het ware inkleeft, en er bij elke kerk-instituering geen drie, maar in feite vier ambten worden ingesteld.
De Heilige Schrift laat ons voorts zien, hoe het ene ambt van de apostelen als het ware is uitgewaaierd in drieën, via de eerste afsplitsing in Hand.6 en later in de onderscheiding tussen de ouderlingen, die (goede) leiding geven en de ouderlingen, die zich belasten met prediking en onderricht (1Tim.5:17). In deze drievoudige vertakking ontvangt elke kerk de voortgang van het aan de apostelen geschonken ambt.
Wil men nu rechtstreeks van de wortel, een vierde tak zien opkomen, naast de drie andere, dan blijkt deze in feite identiek te zijn aan de wortel zelf, het ambt van de apostelen. Dit vierde ambt omvat immers de prediking, de sacramentsbediening, de kerkregering, de tuchtoefening en de diakonale arbeid (zie het geciteerde over de ambtsdienst onder 2.d.) Instelling van dit afzonderlijk ambt zou naar het oordeel van uw comm. teruggrijpen over de heilshistorische ontwikkeling van het ambt heen naar de oorsprong, en exegetisch niet verantwoord zijn. In plaats dat de kerken, die tot het zendingswerk in staat worden gesteld, een dienaar des Woords ‘afzonderen’ (Hand.13:2) voor dit speciale werk, zouden zij naast de drie uit een gegroeide ambten het apostel-ambt instellen voor het werk onder de heidenen. De vraag mag gesteld worden, waarom dan de apostelen niet hebben voorgeschreven, dat hun ambt zou blijven bestaan, naast wat zij voor de reeds geplante gemeenten verordend hebben.
Naar de overtuiging van uw comm. is elke dienaar des Woords een gezondene (evenals elke ouderling en diaken). Een dienaar des Woords kan gezonden worden tot de arbeid in een bestaande gemeente, maar ook om ergens tot planting van gemeenten te werken. Maar uit het verschil in concrete zending mag niet geconcludeerd worden tot verschil in roeping en ambt.
Uw comm. staat met dit alles niet tegenover de eventuele instelling van een zendingsorde, tot bevordering van welke dit stuk van Spakenburg-Zuid is ingediend. Het bevat wel degelijk motieven voor algemene bepalingen, bijv. betr. de verhouding zendende kerk – missionaire dienaar, opzicht en tucht, enz.
Alleen de fundering voor een afzonderlijk ambt in dezen, die rechtstreeks in verband staat met de herziening van de KO art.2 en 26, heeft uw comm. getoetst. Zij is van oordeel, dat het resultaat van deze toetsing geen kracht bijzet aan het voorstel om het ambt van de missionaire dienaren des Woords als een afzonderlijk ambt te regelen.
Het voorstel van de comm. moet zijn, de eerste twee leden van het voorgestelde art.26 te doen vervallen en het derde lid te aanvaarden. De bijzondere taakomschrijving van missionaire dienaren des Woords past goed en is ook nodig na de taakomschrijving van de dienaren in het algemeen, art.17.

Uw comm. steunt de opmerking van CIA over de plaats van het artikel over de zending (depp.51). Dit mede op grond van een voorstel van de PSZH. Deze ps constateert “dat art.52 van de kerkorde anno 1905, Generale Synode Utrecht, is geformuleerd als betreffende een zaak van de kerken in het gemeen: nl. door te spreken van arbeid der kerkelijke zending”; Deze ps overweegt, “dat de gedachte, dat de zending kerkewerk is niet zonder meer insluit, dat de zending ook een zaak is van de meerdere vergaderingen” en “dat de vroegere plaatsing van het desbetreffende artikel in het hoofdstuk over de kerkelijke vergaderingen verband hield met de destijds gangbare gedachte, dat de zending een zaak was van de kerken in het gemeen”.
Zij is dan van oordeel “dat dit artikel niet geplaatste behoort te worden in het hoofdstuk over de kerkelijke vergaderingen, maar in het hoofdstuk over de diensten”.
Uw comm. meent, dat de plaats van een artikel zeker complicaties kan hebben voor het verstaan ervan, en dat dit punt duidelijk en juist door CIA en PSZH is geargumenteerd. Bovendien ontstaat er een goede orde in dit hoofdstuk, waar na de zaken van de zending dan meteen de evangelisatie aan de orde komt.
Nu het voorgestelde art.51 hier ter sprake is gekomen, vermeldt de comm. ook de overige punten die daarop betrekking hebben. KR Berkel en Rodenhuis vraagt, of er geen escape-clausule moet worden opgenomen t.a.v. de ressortale samenwerking. Uw comm. meent: neen, omdat het doel van de bepaling daarmee ondergraven zou worden. Een kerk, die werkelijk onoverkomelijke moeite zou hebben in dezen, vindt haar ‘escape’, de comm. zou liever zeggen: haar ruimte, in art.87 (oud): naarstigheid doen.
CIM wijst erop, dat de term “de aangenomen orde” voor misverstand vatbaar is. De indruk kan worden gewekt, dat hiermee een zendingsorde bedoeld wordt. Dit is blijkens de toelichting van depp. punt 2 niet hun bedoeling met deze woorden. Omdat het misverstand niet alleen mogelijk is, maar ook reeds post heeft gevat, blijkens een reactie van KR Enschede-Noord op dit art., acht uw comm. het verstandig de zaak te verduidelijken, en te formuleren:”met inachtneming van de bepalingen in deze kerkorde”.
Uw comm. komt tot het voorstel, dat op deze plaats in de KO eerst gehandeld zal worden over het vervullen van de zendingsroeping en de samenwerking daarbij (art.51 depp.), en vervolgens over de taak van de missionaire dienaren des Woords (art.26 lid 3 depp.). De laatstgenoemde bepaling wil de comm. dan aldus laten luiden: “De taak van de dienaren des Woords, die uitgezonden worden voor de missionaire dienst, is op het hun toegewezen arbeidsterrein …”. Enz. Als de nummering van de artikelen daar om vraagt, kan deze bepaling als derde lid aan het voorgaande art. worden verbonden.

Artikel 26.
De taak van de dienaren des Woords, die uitgezonden worden voor de missionaire dienst, is op het hun toegewezen arbeidsterrein het Woord van God te verkondigen, hun die daardoor tot geloof komen de sacramenten te bedienen en te leren onderhouden al wat Christus aan zijn gemeente bevolen heeft, en, naar goede orde, ouderlingen en diakenen aan te stellen.

 

Synodebehandeling 1975

Het Acta-verslag vermeldt alleen dat dit artikel is vastgesteld.

De taak van de dienaren des Woords, die afgezonderd worden voor de zendingsarbeid, is, op het hun toegewezen arbeidsterrein het Woord van God te verkondigen, hun die daardoor tot geloof komen de sacramenten te bedienen en te leren onderhouden al wat Christus aan zijn gemeente bevolen heeft, en naar goede orde ouderlingen en diakenen aan te stellen.

 

Deputatenrapport 1976

Dit rapport behandelt het betreffende artikel niet.

 

Deputatenrapport 1977

28. Artikel over de missionaire dienaren des Woords (acta)
T. Voorstel:
De taak van de predikanten die geroepen zijn tot het zendingswerk is het Woord van God te verkondigen in het hun toegewezen gebied.
Zij zullen de mensen die tot geloof gekomen zijn de sacramenten bedienen en hen leren onderhouden alles wat Christus zijn gemeente bevolen heeft. Ook zullen zij naar goede orde ouderlingen en diakenen aanstellen.

 

Commissierapport 1978

Art.25.
Een kerkeraad stelt voor het hier gebruikte woord “mensen” te vervangen door “hen”; alsof ook andere schepselen voorwerp van zendingswerk zouden kunnen zijn.
Uw commissie wil bij het voorstel van depp. blijven. Immers, de nadruk ligt op “mensen”, in onderscheiding van andere schepselen. Hier klinkt door wat beleden wordt door de kerk over het gevallen menselijk geslacht. Zie SL.III/IV, en Zondag 15 H.Cat..
Dezelfde kerkeraad schrijft over het “…ouderlingen en diakenen aanstellen”. Waarom niet “doen verkiezen”? Deze kerkeraad verwijst naar Titus 1:5.
Uw commissie antwoordt dat in het “naar goede orde” van dit artikel tot uitdrukking wordt gebracht dat van een monopolistisch optreden van de missionaris geen sprake kan zijn; alle individualisme wordt hierdoor uitgesloten.
In de gekozen formulering wordt tot uitdrukking gebracht dat de missionaris komt tot een zekere afronding van zijn werk in het aanstellen van ambtsdragers naar goede orde.

 

Synodebehandeling 1978

De bespreking van art.25 wordt voortgezet. Deputaten nemen een suggestie van ds.H.J. de Vries over, om in plaats van ‘ouderlingen en diakenen aanstellen’ te lezen ‘de ambten instellen’. Nadat nog een taalkundige wijziging is aangebracht wordt art.25 aanvaard.

 

Kerkorde 1978

Taak van de missionaire predikanten.
Artikel 25
De taak van de predikanten die geroepen zijn tot het zendingswerk is het Woord van God te verkondigen in het hun toegewezen gebied.
Zij zullen hen die tot geloof gekomen zijn de sacramenten bedienen en hen leren onderhouden alles wat Christus zijn gemeente bevolen heeft. Ook zullen zij naar goede orde de ambten instellen.