B24 roeping van ouderlingen en diakenen
1. De roeping van ouderlingen en diakenen bestaat uit de verkiezing, de benoeming, de goedkeuring daarvan en de bevestiging. Daarbij worden de kerkorde en de plaatselijke regeling in acht genomen.
2. Met het oog op de verkiezing wordt de gemeente in de gelegenheid gesteld om vooraf te attenderen op personen die geschikt worden geacht voor het ambt van ouderling of diaken.
3. De kerkenraad met diakenen toetst zowel de geschiktheid als de beschikbaarheid van de te kandideren personen.
4. De kerkenraad met diakenen stelt ter verkiezing een dubbel aantal kandidaten. Slechts bij uitzondering is verkiezing uit minder dan een dubbel aantal kandidaten mogelijk.
5. Na de verkiezing door de belijdende leden van de gemeente vindt de benoeming plaats door de kerkenraad met diakenen. Slechts bij uitzondering kan benoeming zonder verkiezing plaatsvinden.
6. Ontheffing van een benoeming kan slechts worden gevraagd wegens gegronde redenen.
7. De goedkeuring van de gemeente wordt verkregen als de namen van de benoemde personen op twee achtereenvolgende zondagen zijn afgekondigd en er vanuit de gemeente geen gegrond bezwaar tegen hun leer of leven wordt ingebracht.
8. De bevestiging vindt plaats in een kerkdienst met gebruik van het daarvoor bestemde formulier.

Toelichting B24

1. B24 beoogt een overzichtelijke weergave te bieden van de roeping tot de ambten van ouderling en diaken. Het vervangt art. 20 KO1978. De inhoud is materieel gehandhaafd. In aanvulling daarop kent B24 enkele inhoudelijke actualiseringen.

2. Art. 20 KO1978 gaat uit van de ‘geschiktheid’ voor de ambtsbediening. Terecht. Het is een goed gebruik om daarvoor de maatstaven te ontlenen aan 1 Tim. 3. Maar naast de geschiktheid is er ook de beschikbaarheid voor het ambt. Die staat in veel gemeenten onder druk. Dit leidt tot frequente verlening van ontheffing na verkiezing door de gemeente en benoeming door de kerkenraad. Deze praktijk leidt tot een zekere uitholling van de roepingsgedachte: nagenoeg elke ontheffingsaanvraag wordt ‘gehonoreerd’, terwijl intussen de gemeente niet over de gegronde redenen wordt geïnformeerd. Om deze praktijk terug te dringen bevat art. B24.3 enerzijds een vermelding van een onderzoek naar de beschikbaarheid en benadrukt art. B24.6 anderzijds dat een ontheffing niet lichtvaardig moet worden verleend. Het zijn twee nieuwe elementen in de nieuwe KO.

3. Reguliere verkiezing vindt plaats uit een dubbeltal (B24.4). Slechts bij uitzondering is verkiezing uit minder dan een dubbeltal mogelijk. Bijvoorbeeld een kandidaatstelling van 3 uit 5. De GS Ommen 1993 heeft de voors en tegens n.a.v. een quaestio onderzocht. Zij oordeelde een meertal, niet zijnde dubbeltal, niet strijdig met het gereformeerd kerkrecht, maar wees op de daaraan verbonden bezwaren, met name de schijn van willekeur (Acta GS Ommen 1993 art. 29).

|47|

4. Enkelvoudige kandidaatstelling kan bij uitzondering in een specifieke situatie plaats vinden. In dat geval is sprake van een rechtstreekse benoeming door de kerkenraad zonder verkiezing (B24.5). Kandidaatstelling impliceert altijd dat de kerkenraad overtuigd is van de geschiktheid voor het ambt. Bij een dubbeltal kan de gemeente kiezen uit twee, vier, etc. geschikt geachte kandidaat-ambtsdragers. Dezelfde grondgedachte geldt bij een enkelvoudige kandidaatstelling: de kerkenraad oordeelt de kandidaat geschikt. Een verkiezing is dan niet aan de orde: een verkiezing strekt immers niet tot adhesie of tot afkeuring van de kandidaatstelling. De benoeming behoeft wel de approbatie van de gemeente (art. B24.7).


Rapport dHKO (2010)


RAPPORT BIJ
Kerkorde GKv (2014) B25