Synodaal Reglement voor de Kerkeraden.

Derde afdeeling.

Werkzaamheden des Kerkeraads.

Tot het werk van den Algemeenen Kerkeraad behoort in alle gemeenten:
1º. de zorg voor hetgeen betrekking heeft op de beroeping en het ontslag van predikanten, alsmede voor de verkiezing van ouderlingen en diakenen, beide naar de bepalingen van bijzondere reglementen, en met eerbiediging van de rechten van derden;
2º. de behartiging van de geestelijke behoeften der armen; het duurzaam verzorgen en opvoeden van weezen en van hulpbehoevende of verwaarloosde kinderen, tot de gemeente behoorende 1); het bepalen van collecten 2); de zorg voor de diaconiegoederen; het jaarlijks opnemen van de diaconierekening en het geven van de vereischte inlichtingen betreffende het diaconiebeheer; — alles volgens de bepalingen van het Synodaal Reglement voor de diaconieën;
3º. het houden van eene volledige beschrijving of een ligger: a. van de diaconiegoederen en -fondsen; b. van al de overige fondsen en eigendommen, die aan de gemeente behooren, voorzoover die onder het beheer of toezicht van den Kerkeraad zijn; c. van het traktement des predikants of der predikanten, met de gewone emolumenten.
De Kerkeraad zendt afschrift van deze liggers en van elke wijziging, die daarin wordt aangebracht, aan het Classicaal Bestuur; van den ligger van het predikantstraktement en de wijzigingen daarin tevens aan het Provinciaal Kerkbestuur.
De Kerkeraad zende bovendien telkens in het jaar, waarin de tienjaarlijksche stemming, bedoeld in art. 4 van het Synodaal Reglement op de benoeming van ouderlingen en diakenen en de beroeping van predikanten, zal worden gehouden, vóór den eersten Maart een afschrift van den ligger van de diaconiegoederen en -fondsen, naar den stand van den 31sten December van het afgeloopen jaar, aan het Classicaal Bestuur. 3)
De ligger van het predikantstraktement en elke verandering daarin behoeft de goedkeuring van het Provinciaal Kerkbestuur op voordracht van het Classicaal Bestuur 4);
4º. het kennis geven aan het Classicaal Bestuur van ontdekte verkeerdheden in de administratie der kerkelijke goederen, alsmede in die der pastoriegoederen, naar art. 21 van het Algemeen Reglement;
5º. het ontvangen van de persoonlijke en de beantwoording van de vragen der schriftelijke kerkvisitatie, volgens het reglement op dit onderwerp;
6º. de zorg voor het aanvragen en het overmaken van het quotum der gemeente voor het bestuur, overeenkomstig de bepalingen van het Reglement op de kosten voor het bestuur der Nederlandsche Hervormde Kerk;
7º. de zorg voor het vragen en voor het innen, en het vóór 1 Mei overmaken van de bijdragen, bedoeld in art. 2 van het Reglement op de Generale Kas ten behoeve van de Nederlandsche Hervormde Kerk, met inachtneming van het mede aldaar bepaalde;
8º. in Gemeenten met vijf of meer predikantsplaatsen de aanwijzing van diakenen voor elke wijk, ingesteld volgens art. 14, 15º. van het Synodaal Reglement voor de Kerkeraden, die met den wijkpredikant en de wijkouderlingen het Wijk-College vormen. De wijkdiakenen doen vóór den 1sten Maart aan den Algemeenen Kerkeraad verslag van hun gewichtigste werkzaamheden; 5)
9º. het kennisgeven aan het Classicaal Bestuur van den uitslag van de tienjaarlijksche stemming, bedoeld in art. 4 van het Synodaal Reglement op de benoeming van ouderlingen en diakenen en de beroeping van predikanten, binnen acht dagen na de stemming; 6)
10º. de instelling van een plaatselijke zendingscommissie, waartoe ten minste twee leden van den Kerkeraad moeten behooren, die tot taak heeft de belangen der Uitwendige en der Inwendige Zending en den arbeid onder Israël in de gemeente te behartigen, zoowel stoffelijk als geestelijk. 7)


1) Zie artt. 2 en 11 van het Regl. voor de Diaconieën.
2) Hier moet allereerst worden gedacht — blijkens de slotwoorden van het sub 2º. bepaalde — aan collecten voor de armen (vgl. art. 20 al. 7 Alg. Regl.). Naar het gevoelen der Syn. Commissie moeten echter alle collecten, in openbare godsdienstoefeningen te houden, worden bepaald door den Algemeenen Kerkeraad. Hand. 1860 bl. 83. Bijl. B. bl. 33, 34.
3) Deze toevoeging is in werking getreden 1 Jan. 1935. (Hand. 1934 bl. 97-100, 219; 1935 Bijl. B. bl. 138).
4) Het sub 3º. voorgeschrevene is herhaaldelijk gewijzigd, eerst 4 Febr. 1874 (Hand. 1872 bl. 274, 275. Bijl. B. bl. 229, 230; 1873 bl. 188, 189); vervolgens 15 Jan. 1918. (Hand. 1917 bl. 77, 79, 243) en eindelijk 1 Januari 1922. Laatstgenoemde wijziging dient, om aan het Prov. Kerkbestuur de bevoegdheid te geven niet alleen op veranderingen in den ligger van het pred.-trakt. zijne goedkeuring te verleenen, maar ook op den ligger zelven, zoodat geen ligger zonder goedkeuring van het Prov. Kerkbestuur aanwezig mag zijn. Thans moet ook aan dat Bestuur een afschrift worden gezonden. (Hand. 1920 bl. 162, 163; 1921 bl. 48, 49, 95). Het willekeurig aanbrengen van veranderingen in den ligger, is door de bepaling sub c. buitengesloten. Vgl. Hand. 1900 bl. 287-292 en art. 60 Regl. Vacaturen.
In opdracht van de Synode heeft de Alg. Syn. Com. in 1928 voorstellen ingediend tot wijziging van de bepalingen betreffende den ligger. Zij werden voorloopig aangenomen, maar in de Kerk niet gunstig ontvangen en in 1929 teruggenomen. (Hand. 1928 bl. 254 v.v.; 1929 bl. 267 v.v.).
5) In werking getreden 1 Jan. 1938.
6) Deze wijziging, in werking getreden op 1 Mei 1944, is bedoeld als controlemaatregel, dat de tienjaarlijksche stemming inderdaad gehouden wordt (Hand. 1943 bl. 24-25, 111; Bijl. B. 1944 bl. 59).
7) Aanvulling in werking getreden 20 Sept. 1945, zie ook noot 4 bij art. 20 van het Alg. Regl.