Synodaal Reglement voor de Kerkeraden.

 

Algemeene bepaling.

In elke gemeente is een Kerkeraad, die haar vertegenwoordigt en bestuurt.
In gemeenten, waar men wegens gebrek aan bereidwillige en geschikte personen niet tot de samenstelling van een Kerkeraad kan geraken, of waar uit welke andere oorzaak ook het getal der kerkeraadsleden kleiner is dan 2/3 gedeelte van het aantal leden, waaruit de voltallige Kerkeraad bestaan moet, treedt het Classicaal Bestuur op om te doen wat des Kerkeraads is.
Aan de vergaderingen van het Classicaal Bestuur, tot de kerkeraadshandelingen bestemd, nemen de kerkeraadsleden, die er reeds zijn of die er nog zijn, deel met concludeerende stem, terwijl de predikant der gemeente en bij vacature de consulent met de betrekking van praeses en scriba is bekleed zonder echter als zoodanig eenige rechten met opzicht tot den tijd en de plaats der samenkomsten of ook anders tusschentijds uit te oefenen.
Voor de afdoening van zaken, die het beheer der Diaconie betreffen of spoed vorderen, met uitzondering van hetgeen tot het beroepingswerk van een predikant behoort, kan het Classicaal Bestuur, doende wat des Kerkeraads is, zich door eene commissie van twee of drie zijner leden laten vertegenwoordigen 2), welke commissie dan handelt met medewerking van de kerkeraadsleden, die er reeds zijn of die er nog zijn, onder voorzitterschap van den predikant of den consulent. Telkens wordt hiervan kennis gegeven aan de kerkelijke administratie der gemeente.
Wanneer en zoolang het Classicaal Bestuur nalatig is te handelen als in dit artikel is bepaald, zulks ter beoordeeling van het Provinciaal Kerkbestuur, treedt laatstgenoemd bestuur op om te doen wat des Kerkeraads is en vindt met betrekking hiertoe het in de vorige alinea’s ten aanzien van het Classicaal Bestuur bepaalde volledige en overeenkomstige toepassing.
De vergaderingen van den Kerkeraad behooren te worden gehouden binnen de grenzen der gemeente, die van de Besturen, doende wat des Kerkeraads is, bij voorkeur aldaar.
De kosten, veroorzaakt door het optreden van het Classicaal Bestuur en het Provinciaal Kerkbestuur, doende wat des Kerkeraads is, worden berekend naar art. 25 van het Reglement voor kerkelijk opzicht en tucht enz., en komen ten laste van de kerkelijke administratie der betrokken gemeente. 3)


2) Het Cl. Bestuur doende wat des Kerkeraads is, moet, behoudens de gevallen in al. 4 vermeld, bestaan uit al de leden van dat Bestuur met den predikant of den consulent, en de overgebleven kerkeraadsleden. (Bijl. B. 1888. bl. 167, 168). Vgl.

|58|

Hand. 1856 bl. 62, Bijl. B. bl. 40; 1864 bl. 127, 129. 134, Bijl. B. bl. 166; 1865 bl. 162-165. 216, 217, Bijl. A. bl. 101; 1882 bl. 87-90; 1889 bl. 534-542.
3) Artikel 1 werd in 1931 geheel herzien, omdat (zooals ook in eene aanteekening in onze 4e uitgaaf was opgemerkt) het niet volledig was met betrekking tot de gevallen die volgens art. 18 Alg. Regl. tot de toepassing van het artikel kunnen leiden. Het was in verschillende opzichten onduidelijk en gaf aanleiding tot uiteenloopende toepassing. (Hand. 1931 bl. 348, 351 vv. 385; 1932 bl. 279 vv. 294; Bijl. 1933, bl. 169).