Lonkhuyzen, J. van

Debat niet mogelijk

Genre: Tijdschriftartikel

|529|

Debat niet mogelijk

 

 

Dit is mijn afscheid aan De Heraut.

En het spijt mij dat dit afscheid in het teeken van een klacht moet staan. Een klacht hierover, dat een behoorlijk debat over het punt in kwestie (bevoegdheid der meerdere vergaderingen naar ons Geref. kerkrecht tot afzetting van een kerkeraad) niet mogelijk bleek te zijn.

Dat is jammer.

Want we moesten toch zoo hoog staan dat het wel kon.

Die gebleken onmogelijkheid van wat toch mogelijk moest wezen (een behoorlijk met elkander kunnen spreken over kwesties van beginsel of van de praktijk des kerkelijken levens) is onze zwakheid. Die den groei en de gezonde ontwikkeling van ons kerkelijk leven belemmert.

Het debat houdt echter op als men in plaats van argumenten slechts schampere woorden 1) en onjuiste voorstellingen ontmoet. Of ook als men in lange omwegen om het punt in


1) Hoe ook het buitenland zich geërgerd heeft aan toon en manier van bestrijding van De Heraut kan men zien uit wat de redacteur van „Kerkrecht en Kerkelijk leven” in „Onze Toekomst” (21 Dec. 1932) daarvan schrijft. Inderdaad ze waren niet die van den gentleman. Een amende honorable zou op haar plaats zijn. Dat mag ik vorderen. Te minder edel was het daar de red. weet, dat mijn verantwoording in dit tijdschrift niet de Herautlezers in het algemeen bereikt. En destijds een „Ingezonden” van een paar regels geweigerd werd.

|530|

kwestie heen redeneert, zonder dat punt te willen of te durven aanraken.

Er om heen redeneeren deed De Bazuin. 1) Hij nam de onjuiste voorstellingen van De Heraut tot zelfs in de vergissingen over (bij het Hoornbeek-argument en de Mastricht-aanhaling) en gaf voorts beschouwingen over ons Geref. kerkverband waar niemand onzer, ik althans niet, eenig bezwaar tegen heeft. Om dan na die algemeene opmerkingen te springen met een grooten sprong tot een ongemotiveerde conclusie, DUS (omdat het kerkverband foederaal is, opzicht en tucht uitoefent) mag het kerkverband een kerkeraad afzetten. Wat bewezen had moeten worden. Het gaat immers juist daar over: niet òf het kerkverband tucht mag uitoefenen, maar WAT SOORT van tucht het mag toepassen. De Bazuin had met meer juistheid kunnen zeggen: DUS sluit het kerkverband zulk een weerbarstige, gedeformeerde kerk buiten het verband, totdat zij zich gereformeerd zal hebben.

De Heraut ging in zijn tweede serie van artikelen eerst in allerlei omwegen wandelen en spreken over zaken die met het punt in kwestie weinig of niet uit te staan hebben, maar kwam dan toch eindelijk bij het punt in kwestie. Jammer, dat hij toen moest verklaren geen plaatsruimte meer voor dit onderwerp beschikbaar te hebben. (25 Dec. 1932 en 1 Jan. 1933) Heel jammer. Anders had hij mogelijk niet gedaan wat hij nu deed, namelijk een artikel schrijven vol verwarde en onjuiste voorstellingen.

In dat artikel vind ik ontstellende uitspraken. Als deze: „De Schrift spreekt zich over dit vraagstuk niet uit.” Daarom wil De Heraut niet spreken over een beroep op de Schrift. Ik schrok van deze verklaring. Daarvan, dat, zoo zonder blikken


1) Dit artikel werd geschreven en opgezonden midden Januari, al eer prof. Bouwman’s ernstige ziekte bekend was. Ik liet dit staan omdat De Heraut zich achter de „thetische behandeling” van De Bazuin verschool. Natuurlijk gaat mijn strijd niet tegen de dooden. Maar wel tegen de levenden. Ter eere van prof. Bouwman’s nagedachtenis herinner ik er gaarne aan dat ik over zijn toon niet te klagen had.

|531|

of blozen, met een handomdraaien, ons Geref. kerkrecht van de Schrift losgemaakt wordt. Terwijl we nog pas Mastricht’s uitspraak hem voorgelegd hebben „dat alle en allerlei besluit van alle en allerlei kerkelijke vergadering met de Schrift vergeleken” moet worden. En ook een synode niet „onafhankelijk” is. Vanzelf gaat het hier niet om een directe uitspraak der Schrift, dat wordt niet verwacht, de Schrift is geen wetboek. Dat zegt De Heraut dan ook niet. Maar het gaat over wat bij wettige gevolgtrekking uit de H. Schrift afgeleid kan en mag en moet worden. Dat wordt hier niet gepoogd. Het blad acht dat niet noodig.

Arm Geref. kerkrecht!

Wees dan eerlijk en zeg: Ik kan mijn standpunt uit de H. Schrift niet bewijzen. En dat stem ik toe. Maar daarmee is dat standpunt dan ook geoordeeld.

En wat moeten uitspraken als deze: „Bovendien op datgene wat voor mij de hoofdzaak was in mijn betoog heeft Dr. Van Lonkhuyzen zelf moeten erkennen, dat hij ongelijk had”. Deze verklaring zal natuurlijk voor De Heraut-lezers heel duidelijk zijn, maar ik begrijp er niets van. Misschien — ik gis maar — doelt het op een uitspraak van mij waarbij ik toestem, dat een zaak door appèl van de vergadering van den kerkeraad met de genabuurde kerk op de classis komende, de classis dan met dien kerkeraad een individueel kerkeraadslid kan afzetten. Of een minderheid.

Maar wat een verwarring hier! In zulk een geval gaat het niet om afzetting van den kerkeraad, maar van een individueel lid door den kerkeraad. Die het nu naar de K.O. door appèl niet met één kerk maar met al de kerken der classis doet. Maar de kerkeraad zelf aftezetten is een geheel andersoortige zaak. Daar doet zulk een kerkeraad zelf niet aan mee ter classis. En indien hij voorzichtig is ook niet ter synode. Dat zou alleen kunnen als onze meerdere vergaderingen hoogere vergaderingen, als De Heraut er blijkbaar van maken

|532|

wil, waren. Maar nu niet. Art. 84 K.O. verbiedt dit. Het zijn zelfstandige kerken, met gelijke rechten in de foederatie. 1)

En wat te zeggen van deze redeneering: Als een meerdere vergadering een kerk excommuniceeren mag d.i. een kerk uit het kerkverband uit sluiten mag „hierin tevens opgesloten ligt, dat een meerdere vergadering ook het recht heeft de ambtsdragers af te zetten”. Als dit waar was waarvoor dan al de woorden? Daar hebt ge weer zoo’n sprong tot een conclusie die geheel en al onjuist is. Die conclusie moest bewezen worden. En het is een conclusie die verboden wordt door het foederatief karakter met art. 84 K.O. waarin de kerken tegen zoo iets zich gevrijwaard hebben.

En let ook eens op een uitspraak en argumentatie als de volgende. Ik zou beweerd hebben „dat bij de afzetting van een predikant de classis wel een voorloopig oordeel mag uitspreken maar de afzetting zelf daarna door den kerkeraad moet geschieden en ook dit laatste toch eigenlijk niet de beslissende daad is, maar daarna de afkondiging aan de gemeente moet geschieden, en dus eigenlijk de gemeente den predikant afzet”.2) Er wordt vanzelf geen plaats bij genoemd waar dit door mij gezegd zou zijn. En wie zag ooit grooter sophisterij? De classis — waar immers de kerkeraad zelf bij is — zet naar ons Geref. kerkrecht, wanneer dit helaas gebeuren moet, een predikant af. Voor heel het kerkverband. De gemeente doet


1) Dezelfde verwarring in de uitspraak (Heraut t.a.p.): „Er is dan ook geen enkel schrijver over het Geref. Kerkrecht die niet uitdrukkelijk zegt, dat dit tuchtrecht aan de meerdere vergaderingen toekomt.” Ja, voor individueele ambtsdragers, bij appèl. Maar er is er niet één, die zegt dat dit voor afzetting van kerkeraden geldt.
Ook Mastricht’s uitspraak onderschrijf ik. Waar de Heraut mee aankomt is een opvatting, is zijn opvatting van die uitspraak, waar ik met gronden de mijne tegenover zet. In geen geval is dat bewijs. Daar is die uitspraak ook veel te algemeen voor. Een synode „kan afzetten”. Volgt daar nu uit dat ze alles kan afzetten? Een koe drinkt. Volgt daar uit dat ze alles drinkt? Immers neen! Bovendien spreekt Mastricht niet van „afzetting der ambtsdragers” gelijk De Heraut onjuist voorstelt. (25 Dec. 1932).
2) De Heraut 25 Dec. 1932.

|533|

dat door en in dien kerkeraad mede. Maar, zoo heb ik gezegd, stel eens kerkeraad en gemeente wilden niet mee afzetten en de kerkeraad verbrak met de gemeente het kerkverband, was die predikant dan geen predikant bij die uit het verband gezette gemeente? Zouden wij zijn Doop niet erkennen? Zóó schreef ik om de medewerking der gemeente bij die algeheele afzetting te doen uitkomen. Maar niemand onzer ontkent dat de meerdere vergadering het recht zou hebben een predikant af te zetten. Ook hier weer onbegrijpelijke verwarring. En onjuiste voorstelling.

Niet minder in deze bewering, dat ik zou zeggen dat bij de tuchtoefening „de eigenlijke handeling door de gemeentezeden geschiedt”. Ook weer mis. Christus oefent zijn tucht-macht uit door zijn ambtsdragers; aan de gemeente heeft Hij organen gegeven (de ambten) waardoor Hij en zij met en onder Hem die macht uitoefenen. Maar de vraag is: (en daarover gaat het hier aldoor): Hoe, als deze organen niet werken willen? Wat dan? En op die vraag antwoord ik: Dan valt de macht die Christus aan de gemeente gaf op het ambt aller geloovigen terug. Dat ambt reformeert. Van binnen uit. En niet van buiten af en van boven af, om dien, zij het onjuisten term, te gebruiken. Dat laatste is de weg der hiërarchie. De Geref. weg is: van binnen uit en van beneden af.

Zoo kon ik doorgaan. En mij beklagen ook vooral daarover dat De Heraut dit debat zoo telkens ontsiert door indirect mijn woorden aan te halen, en dat dan te doen met een „twist” (een draai), zeggen de Amerikanen. Zoodat er wat anders in komt te liggen.

Daar zijn in deze zaak maar twee argumenten waarmee De Heraut met eenigen schijn voor den dag kan komen.

Het eerste van deze twee is: de vaderen deden het ook. Toegegeven voor na 1618. Toen er zooals ook de Amerikaansche geschiedschrijver Fiske zegt 1), die evenals Motley zoo


1) J. Fiske, The Dutch and Quaker Colonies I p. 108.

|534|

goed op de hoogte van onze geschiedenis is, hier een centralisatie van gezag plaats had.

Door het „verzetten van de wet” werd tegenstand gefnuikt. Zóó ging het nu ook op kerkelijk gebied. Maar — en ziedaar mijn antwoord — NOEM MIJ EEN KROMMEN STAP OP KERKRECHTELIJK GEBIED, WELKEN OOK, EN IK ZAL DIEN MET EEN BEROEP OP DE PRAKTIJK DER VADEREN VERDEDIGEN.

Wie de werken door mij vroeger aangehaald gelezen heeft, of door een folio van kerkelijke Staten resoluties heengegaan is, gelijk schrijver dezes, die weet dat het Geref. kerkrecht destijds onder de tafel van de raadzaal lag, waar ieder der heeren het stiet in de richting welke hij wenschte; óf op het kasteel van den ambachtsheer; óf in het regenten huis. Afzetten van kerkeraden, aanstellen van kerkeraden, heel geen kerkeraden; dito willekeur aangaande predikanten, aanstellen, afzetten, verbannen; precies zoo aangaande de tucht, of er tucht zou wezen of niet, en hoe en wat; en precies zoo wat er geleerd zou worden; dito aangaande de classes of synoden of ze al of niet zouden gehouden worden en wie daar de lakens zou uitdeelen; al deze dingen kan men daarin ruimschoots beschreven vinden. Maar moeten we daarmee nu onze misstappen goed praten? Of ons Geref. kerkrecht bewijzen? Immers, neen!

En het tweede schijn-van-bewijs waarmee De Heraut aan kan komen is dat ééne zinnetje van Voetius. Neen, niet „telkens” (Heraut) maar slechts EEN keer zou men zeggen, daar schijnt Voetius zoo iets te zeggen. Al de andere plaatsen door De Heraut hierbij genoemd raken de kwestie niet, gaan over tucht in het algemeen, niet over DEZE WIJZE van tucht. Maar, als vroeger gezegd, ook in dat ééne zinnetje in zijn verband genomen, zegt Voetius het ook nog niet. De Heraut rukt dit zinnetje uit zijn verband zooals reeds Dr. Kleyn voor hem deed. Waarover Dr. Rutgers hem zijn meesterlijke afstraffing gaf. En het is wel droevig te zien hoe de opvolger van Rutgers deze methode van uit zijn verband

|535|

rukken (allerminst wetenschappelijk!) desniettegenstaande toch nog weer toepast.1)

Het is niet mijn plan mij door de omwegen van De Heraut van de hoofdzaak te laten afleiden. Daarom zal ik, aleer we zullen zien of De Heraut zich op die bijpaden gezuiverd heeft, nog eens in enkele trekken de hoofdzaak van mijn betoog vermelden. Het is in ’t kort dit.

Zooals de synagogen wijd en zijd om den tempel verspreid lagen en door het tempelgezag geregeerd werden (welke synagogen voor een aanmerkelijk deel de vorm voor de institueering der Chr. Kerken gaven, gelijk Calvijn met nadruk leert) zóó liggen de kerken op deze aarde met het aangezicht naar het hemelsche Heiligdom gekeerd. Daar is haar Offer, haar Hoogepriester, haar Koning.

De H. Schrift teekent ons de plaatselijke kerken als zelfstandige instellingen, met gelijke rechten; als zusters naast elkaar bestaande. De innerlijke geestelijke eenheid dringt en verplicht nochtans deze autonome2) kerken om verband met elkander te zoeken. Dat was er ook op menig gebied bij de eerste kerken. Een verband dat gezag had, ook met aftrek van het apostolische. In den weg van normale ontwikkeling zou hieruit een foederatie van gelijkgerechtigde zusterkerken gegroeid zijn. Door het episcopaat werd dit kerkverband in hiërarchischen zin misvormd. De Reformatie greep weer naar de oorspronkelijke vormen voor de kerken, ook voor het kerkverband. Door de locale omstandigheden is dit ideaal niet


1) Over „wat Voetius deed” sprak ik vroeger. De actie tegen de Remonstranten was geen enkel kerkelijke actie. Bovendien nam Voetius een bemiddelende positie in inzake het overheidsgezag in de Kerk. En wat het „mits dezen” van het formulier betreft, sinds wanneer hebben de Gereformeerden een afsnijding in massa uitgeoefend? Zonder zelfs de naam van de plaats er bij? Dat formulier kan eerst, gelijk elk formulier, van kracht worden waar het toegepast (d.i. het „voorgelezen”) wordt.
2) De Heraut noemt zijn vroeger spreken hierover nu zijn „oude plunje” (1 Jan. ’33). Wat zal straks nog meer dien naam dragen? Wat staat zoo vast? Wat is zijn eigenlijke plunje? En ze is ook wel erg gauw verouderd. Vlak vóór Assen was ze nog niet zoo. Zie E.E.F. p. 69, 70.

|536|

overal bereikt. Het zuiverst aanvankelijk in ons land. Zóó werd het voor onze kerken gelegd in beginsel te Wezel en officieel te Embden. Dit ons kerkverband draagt een eigen stempel. Het ambt der geloovigen komt hier meer tot ontwikkeling dan in andere Geref. landen. Noch de H. Schrift, noch de Belijdenis, noch de K.O. of de aard van het kerkverband dulden in deze foederatie een methode van tucht waarbij de meerdere vergaderingen de kerkeraden zouden kunnen afzetten. Dat tast de rechten der plaatselijke kerk aan

Dat te doen is de weg van het Collegialisme.

Een Geref. Kerk vrijwillig in de foederatie zijnde en blijvende wordt, zoo zij zich niet onderwerpen wil aan de besluiten der meerdere vergaderingen en aan haar vermaningen, bij volhard verzet uit de foederatie uitgesloten. Totdat zij zich zal gereformeerd hebben. Dat is de weg waarop het kerkverband zijn noodzakelijk gekeurde eischen doorzet. De gereformeerde weg. Naar den aard van ons kerkverband.1)

Dit waren de hoofdlijnen van hetgeen ik in het voorgaande heb zoeken te verdedigen.

En nu naar de bijpaden van De Heraut. Dat gaat allereerst over de bronnen. In stee van zich hier van zijn blunders gezuiverd te hebben maakt De Heraut deze nog meer. Hij doet dit, omdat hij onkundig is van die rijke bron voor de kennis van het Fransche Geref. kerkrecht welke Quick’s werk biedt, (Acta, documenten, historische mededeelingen,) en verder omdat hij Aymon hier niet juist gelezen heeft en Aymon hier niet bestudeerd heeft. Het spijt mij dit alles te moeten zeggen, maar dit zijn de feiten. Het eerste (het onkundig zijn van


1) Volgens De Heraut (1 Jan. ’33) zou bij mijn methode een Synode haar besluiten niet kunnen „doorzetten”! Evenzeer! Daartoe behoeft nog niet de toevlucht genomen tot hiërarchische methoden. De aanhaling uit Rutgers’ Adviezen spreekt met geen woord over afzetting van den kerkeraad. Integendeel, hij vermijdt dit te zeggen, waar men het verwacht zou hebben.

|537|

Quick's werk) heeft hij zelf nadrukkelijk erkend, de twee andere zaken toon ik in de noot aan.1)

En vraag ook daarvoor de bijzondere aandacht van mijn lezers. Om de plaatsruimte moest ik deze gewichtige materie in een noot verwerken.

Had De Heraut vollediger kennis gehad van het Fransche kerkrecht en ware hij op de hoogte geweest der bronnen (zie beneden), hij zou niet gesproken hebben van een „officieele” uitgave (Heraut 19 Juni 1932) der Fransche acta, welke niet bestaat. En zeker had hij dan ook niet besluiten waarbij classes


1) Ik moet beginnen met er op te wijzen, dat De Heraut weer niet juist citeert. En dit is te erger daar het veranderen van het citaat het punt betreft waar het op aan komt. De Heraut zegt dat hij letterlijk aanhalen zal. En gebruikt dan ook aanhalingsteekens. Hij wil bewijzen dat Aymon alleen de „officieele” en origineele uitgave der Acta gaf, en Quick hoogstens eenige, misschien minderwaardige, kopieën gebruikte. Ik wees hem voor zijn vergissing op Aymon zelf. Hij laat nu Aymon zeggen, dat Quick „een vertaling in het Engelsch van de acta gegeven heeft” (Heraut 11 Dec. 1932). Ik cursiveer. Doch zoo staat het er bij Aymon niet. Aymon zegt: „Quick heeft daarvan een Engelsche vertaling gemaakt” („il en fait une traduction Angloise”. Pref. p. 2). Waar slaat dit „en”, dit „daarvan” op? Naar alle goede taalregels op het naast voorafgaande, en dat is niet acta in het algemeen, maar „les originaux” dier acta. Maar De Heraut zegt: Daar staat toch wat verder „ces vieilles copies”, dat zijn toch kopieën. Dat behoeft niet. Ten eerste kan dit „copies” ook genomen in den algemeenen zin van handschriften, en zóó moet het hier genomen als reeds de bijvoeging „oude” doet vermoeden, en blijkt uit het bijgevoegde „deze” dat op niets anders slaan kan dan op „les originaux”, want er is van niets anders sprake geweest in het voorafgaande, waarop het zou kunnen doelen. En dat ik juist lees blijkt zonneklaar uit wat Quick zelf meedeelt. Hij zegt zelf heel uitvoerig wat hij gebruikt heeft. In de voorrede van zijn werk (a.w. p. 161-163). Hij heeft gebruikt: a. de origineele acta van twee synodes (tweede synode van Charenton 1631, en die van Alençon 1637); b. „een heel mooi manuscript” van de laatste synode (Loudun, 1659) ; c. voor de meeste andere een copie „die het getuigenis draagt van onderscheidene afgevaardigden naar de onderscheidene synodes”, zoodat, zegt hij „ik het reken even goed te zijn als een origineel”; d. ook gebruikte hij tal van andere kopieën waaronder zeer goede waren en minder goede. In de opdracht van zijn werk aan den graaf van Bedford, zegt hij dat hij zijn werk heeft saamgesteld „van ➝

|538|

door een synode onder het interdict gelegd werden (verbod, dat in die classes het Ev. zal gepredikt worden, hetzij door de predikanten in die classes of van buiten komende), of de synodale censuur toegepast werd (op de kerk van La Rochelle,) door mij in een vroeger artikel in dit tijdschrift vermeld, geacht uit de „fantasie” (!) van Quick of mij gesproten te zijn, „omdat Aymon ze niet heeft”. (Heraut 10 Juli 1932).

En nu de revisie der Geloofsbelijdenis. Onder de verschilpunten tusschen het Fransch Geref. Kerkrecht en het onze


➝ authentieke stukken en origineele documenten”. Als men nu weet dat de afgevaardigden van elke provincie een afschrift van de handelingen der synode mede moesten nemen geteekend door praeses en scriba der synode en dat de laatste synode nog besloot dat „even groot gezag zal gegeven worden aan die acta welke geteekend zijn of door den praeses of assessor of een van de scribas dezer synode alsof zij geteekend waren door den praeses, den assessor, beide de scribas en al de afgevaardigden gezamenlijk” (Acta van Loudun ch. XIX. Quick a.w. II p. 582; Aymon a.w. II p. 805), dan verstaat men hoe Quick en Aymon beiden konden spreken van die handschriften welke Quick gebruikt had als van „origineelen”. Welnu, DEZE origineelen zijn, zegt Aymon, door Quick vertaald. Dan blijkt daaruit ook dat deze verzameling van Quick dezelfde is die hij dan later (na de saamstelling van zijn boek, 18 jaren vóór Aymon’s boek, juist zooals Aymon zegt,) op het kasteel van Bedford gedeponeerd heeft. Ook andere gegevens wijzen daarop, waarop ik hier thans niet nader kan ingaan, doch aan de Heraut zoo gewenscht gaarne wil geven. Quick’s verzameling van de origineele acta of geteekende kopieën was een zeer waardevolle verzameling. Hij verzamelde vele jaren. Hij stond met de 150 naar Engeland gevluchte predikanten in nauwe relatie, als ook met predikanten nog in Frankrijk vertoevende. Men bracht geredde exemplaren der acta tot hem. De acta waren de eerste voorwerpen waar de vervolgers in Frankrijk naar zochten. Maar, zal men zeggen, met dit alles, het was dan toch maar een kopie zij het een geteekende kopie, zij het „zoo goed als origineel”, waar het grootste deel van Quick's uitgave zich op baseert. Doch is dit met Aymon anders? Volstrekt niet. Aymon zegt nergens, dat hij de origineele acta uitgaf (die hij immers op het kasteel Bedford dacht geborgen te zijn.) Zijn werk is, zegt hij, ontleend aan, getrokken uit (ils ont été tirés) uit een manuscript in authentieke vorm geteekend door het moderamen der synodes. Dat teekenen kwam meer voor. Als we boven zagen. Het was een vereischte, dat de kopieën der ➝

|539|

noemde ik ook dit: „op elke synode bespreken en revideeren van de Geloofsbelijdenis en de Kerkenorde.” Voor de kerkenorde gaf De Heraut dit toe, maar voor de Confessie betwistte De Heraut de juistheid van mijn uitspraak. Hij achtte het, indien het waar was, een zeer belangrijk punt van verschil. Eerst was daar echter niets van waar (het was „dwaas”, er was „geen sprake van” enz. Heraut 3 Juli 1932), toen was er iets van waar (Heraut 10 Juli 1932) nu heet het: „Van de revisie der Confessie als vast punt op het agendum is eerst sprake op de synode te La Rochelle in 1607


➝ prov. afgevaardigden geteekend werden door één of meer leden van het moderamen. Maar Aymon zegt zelf dat het ook maar een kopie was. En verder, dat zijn werk daar aan ontleend is, getrokken uit is. Dus het geeft niet alles wat er in dat manuscript stond. Bovendien, zegt Aymon, dat zijn kopie herzien was en gecorrigeerd op de synode te Alençon. Van een herziening der vroegere acta op en door de synode te Alençon blijkt uit de acta dier synode niets. Noch bij Quick noch bij Aymon. Op die synode werd alleen herhaald een besluit genomen op de voorgaande synode (2e van Charenton, 1631) waarbij de afgevaardigden der provincies opgewekt werden hun collecties der synodale acta na te zien, om te zien of zij het compleet hadden, om daaruit — zoo heeft Quick’s acta er bij, en dat blijkt ook uit de acta der volgende synode — een extract te maken van de voornaamste zaken die de artikelen der kerkenorde moesten uitleggen. (Aymon a.w. II p. 487, 549). Over deze uitlegging der K.O. wordt dan nog verder gesproken op de twee synodes volgende op die van Alençon. (Aymon a.w. II p. 693, 774). Alles wat hieruit blijkt is, dat er mogelijk op de synode te Alençon, in antwoord op het besluit der synode, reeds één of twee kopieën der acta waren en dat de broederen deze onderling hebben vergeleken om zoo dicht mogelijk bij den origineelen tekst te komen. Maar dit vergelijken wordt nog niet voldoende geacht, want het besluit wordt herhaald. Van een van deze gerevideerde kopieën — een in mooi Fransch — geert Aymon dan een uitgave in zijn werk. Maar verkort. Dit verklaart het verschil met Quick’s acta. Deze zegt met nadruk dat hij alles geeft, met zorg er op lettende toch niets achterwege te houden. Zoo blijkt dat Quick’s werk een zeer belangrijke, immers in den regel (niet altijd) vollediger bron is, en dat de zaak met Aymon anders staat, dan De Heraut zich en zijn lezers voorstelt. Uit het bovenstaande blijkt dat van een „officieele” uitgave geen sprake is. Ook niet van een uitgave der „authentieke” acta. (Heraut 19 Juni 1932). In beide gevallen dwaalt De Heraut.

|540|

gehouden”. (Heraut 11 Dec. 1932). Deze erkenning is een heele stap naderbij. En verder zegt De Heraut nu ook: ,,Op de vroegere synodes werd gelegenheid gegeven om bij de voorlezing der Confessie enkele „observations” te maken, wanneer men meende dat er verbeteringen in den tekst noodig waren ... en werd daarna ook van een examen de la Confession de Foi gesproken”. (t.a.p.) Dat is een tweede stap naderbij. Maar ook zóó zijn we er nog niet. Nu houde men in het oog, dat ik nergens gezegd heb dat de Fransche synodes door deze revisies groote veranderingen in de leer aanbrachten, of ook maar bedoelden deze aan te brengen, maar ik wees alleen op het verschil in methode bij hen en bij ons. De Confessie werd telkens onder de loupe genomen om haar te volmaken. En dat het tenslotte ook meer waren dan tekstveranderingen zal ik met drie bewijzen aantoonen. Eerst met de stukken zelve, dan met Aymon’s qualificatie van wat er gebeurde en eindelijk met den brief uit Genève.

Uit de stukken zelve blijkt het. Quick deelt ons mede, dat de Confessie op elke synode voorgelezen werd. Dit was zeker ook tot sterking in het geloof, maar ook tot hare volmaking. Uit de eerste acta blijkt dit niet, maar, zoowel Quick als Aymon doen het vermoeden, in deze acta is niet alles opgenomen. De eerste voorlezing der Confessie welke de acta vermelden had plaats op de eerste synode van La Rochelle in 1571. Op die synode worden over een voorstel van de afgevaardigden van Ile de France en Brie tot „uitlegging” van een artikel der Belijdenis over Christus’ tegenwoordigheid in het Avondmaal langdurige besprekingen gehouden. Ten slotte wordt met verwerping van hun gevoelen besloten om het aangevallen artikel goed te keuren. Diezelfde zaak wordt nog eens behandeld bij de voorlezing der Geloofsbelijdenis op de synode te Nîmes (1572) en te Montauban (1594) 1). Ook in


1) Ook bij Aymon a.w. I p. 175: „Bevestigd en goedgekeurd door al de deputaten der synode in naam van al de Geref. Kerken.” (Cursiveering van mij. v. L.)

|541|

de acta van die te Saumur (1596) lees ik dat de Confessie gelezen en „goedgekeurd” werd. Op die van Montpellier (1598) wederom in Quick’s acta dat ze „gelezen en met algemeene stemmen in al hare artikelen goedgekeurd wordt”.1) (Onderstrepingen van mij v. L.) Ook op die van Gergeau (1601) wordt ze weer „onderzocht”.2) De synode van Gap (1603) staat na lezing der Confessie bijzonder stil bij het artikel over de rechtvaardig making. Het wordt gehandhaafd en de gevoelens van Piscator worden veroordeeld. Dan worden de kerken opgewekt om op een volgende synode te rapporteeren over een nieuw te vormen artikel over de strijdende en de zichtbare kerk, „waarover onze Confessie, zoo wordt gezegd, niets heeft”. Dan maakt die synode een lang nieuw artikel, of geheel nieuw gedeelte in het oude, waarin de paus de antichrist genoemd wordt.3) Met breede motiveering daarvan. Plaatsgebrek verhindert mij de artikelen af te schrijven. Zoo blijkt dat deze kerken steeds bezig zijn haar Confessie niet alleen formeel maar ook materieel te volmaken.

Ook de juxtapositie door mij met de Kerkenorde gemaakt is volkomen juist. Al brengt de voorlezing en bespreking daarvan uitteraard meerdere en gewichtiger veranderingen teweeg. Uitteraard stonden ze daar ook vrijer tegenover. Maar principieel is de zaak dezelfde. Men vroeg daar onderteekening van de K.O. Ook zelfs door de gasten. Ze wordt zelfs eens ook bezworen. (Acta Gap II : 8, Quick I p. 230). Ook heeft men dezelfde termen „observations”. Beide revisies gaan hand in hand. Soms in één kapittel.

Het tweede bewijs levert de kwalificatie van Aymon. Deze heeft in de inhoudsopgave van zijn werk („Table des Matières”) alleen op het eerste deel van zijn werk niet minder dan 14 plaatsen waar op de synodes gehandeld wordt over de


1) Bij Aymon: „Opnieuw goedgekeurd door gemeen consent der vergadering”, a.w. p. 215).
2) Aymon a.w. I p. 235.
3) Aymon a.w. II p. 257-259.

|542|

„Revisions de la Confession de Foi”. En onder het zelfde hoofd en den zelfden naam staan de ,,Revisions et corrections de la Discipline eccelesiastique”. Dat hierbij staat ,,corrections” maakt geen verschil, daar had ik het niet over.

En nu de proef op de som, de brief van de professoren en predikanten van Genève.1) Nadat de Fransche kerken in dit schrijven geprezen zijn om haar trouw, komen deze professoren en predikanten dan tot zaken die hen verontrustten. Daartoe behoort ook dit: „En in het kort wij gelooven, dat het beter zou zijn om uw Confessie niet aan te raken en haar zoo dikwijls op te graven, gelijk gij doet, om haar bloot te leggen tot aan de fondamenten toe. Men zou dat nog wel voor het oogenblik met goede intenties en matigheid kunnen doen, maar het zou kunnen zijn dat men voor de toekomst zich te veel vrijheid zou geven en te losbandig zou worden.” (Quick vertaalt curieuz hier door losbandig.)

Hieruit blijkt wel zeer klaar hoe de professoren en predikanten van Genève deze revisies opvatten, heel anders dan ,,enkele technische” veranderingen. En ook hieruit blijkt, evenals bij het tuchtrecht der meerdere vergaderingen dat de Fransche kerken een andere methode volgden dan de Nederlandsche kerken.

Over de rest kan ik zeer kort zijn. Dat het Schotsche Presbyteriaansche kerkrecht verschilde van het Engelsche en minder hiërarchisch was — wist ik (zie E.E.F. p. 58). Maar daarmee is het nog niet gelijk aan ons Geref. kerkrecht! Op het verschil in te gaan is hier niet noodig, het zou ook te veel


1) Op mijn geheugen afgaande sprak ik in een vorig artikel abusievelijk van een brief van Calvijn en Beza. Het moet zijn een brief van de professoren en predikanten van Genève. Hij werd gericht tot de synode gehouden te Tonneins (1614). Ook Beza was toen reeds gestorven. Quick heeft den brief onder den titel van een schrijven van de „Predikanten en Professoren van Genève”. Vandaar de vergissing. De Heraut, die ook nog wel eens in een volgend nummer iets moest corrigeeren, zal mij deze vergissing niet te euvel duiden. Ze doet trouwens aan de zaak niets af. De brief is ook te vinden bij Aymon, in de acta van Tonneins; de aangehaalde zinnen onder aan de bladzijde, deel II p. 70.

|543|

plaatsruimte vorderen en doet niet ter zake. Bovendien heeft De Heraut zijn vergissing in een cardinaal punt hierbij reeds erkend.

En met deze gebrekkige kennis van zaken wil men ons nu in Fransche richting leiden! Verwondert het U, dat ik daartegen bezwaar maak? Een bezwaar dat natuurlijk niets aan mijn sympathie voor der Hugenoten geloofsstrijd tekort doet.

Hiermede eindig ik. Het was mij in deze artikelen niet te doen een bepaalde synode of procedure als zoodanig te treffen. Dan had ik ook nog op andere kerkrechtelijk-zwakke plekken kunnen wijzen. Maar ik schreef alleen voorzoover ik hier zag een verleggen van den wissel.

Dat gold mijn eigen strijd ginds.

En daarom heb ik tegen deze methode gewaarschuwd.

Deze verlegging van de wissel brengt ons op verkeerd spoor.

En ik kom uit dezen strijd zeer bevestigd in de juistheid van mijn gevoelen. Bevestigd door wat mijn opponenten gezegd hebben en door wat ze niet gezegd hebben.

Mijn hoofdstellingen (H. Schrift, Belijdenis en K.O.) zijn zelfs niet aangeraakt.

Ik dank professoren en predikanten in buiten- en binnenland, die mij verzekering gaven van hun instemming, zeer hartelijk voor hun steun.

Veritas vincit.