Ordinantie voor de opleiding en vorming van de dienaar des Woords en voor de theologische arbeid der Kerk.

 

III. De toelating tot de evangeliebediening.

Artikel 15.

De vereisten voor de toelating tot het colloquium.

Bij zijn aanvrage om een colloquium, tot hetwelk alleen mannelijke lidmaten der Kerk worden toegelaten, legt de aanvrager de volgende stukken over
a. een attestatie over belijdenis en wandel, afgegeven door de kerkeraad der gemeente(n), tot welke hij in de afgelopen vier en twintig maanden heeft behoord, en een verklaring, dat hij vóór die tijd onder de belijdende leden der Kerk werd opgenomen;
b. het bewijs, dat hij met goed gevolg het kerkelijk examen heeft afgelegd en een proefpreek heeft gehouden;
c. een verklaring van de kerkelijke hoogleraren bij de universiteit, waar hij het kerkelijk examen heeft afgelegd, over zijn geschiktheid voor het predikambt, welke verklaring, zo zij ongunstig luidt, met redenen omkleed en door de commissie voor het theologisch hoger onderwijs van haar visum voorzien dient te zijn;
d. een testimonium, dat hij gedurende drie jaren de colleges heeft gevolgd in de exegese van het Oude en Nieuwe Testament en gedurende één jaar in de encyclopedie der godgeleerdheid;
e. een verklaring, dat hij tenminste vier maanden, onder leiding van een door hem met toestemming van de rector van het seminarium, na overleg met de betrokken kerkelijke hoogleraren, gekozen predikant, werkzaam is geweest in het praktische pastorale werk, tenzij de commissie voor het theologisch hoger onderwijs hem in het belang der Kerk of uit hoofde van bijzondere omstandigheden of in verband met een andere pastorale opdracht van deze verplichte leertijd heeft vrijgesteld;
f. een verklaring van de rector, afgegeven namens de vergadering van docenten van het seminarium, bedoeld in art. 13 van deze ordinantie, dat hij de voorgeschreven tijd daar getrouw en met vrucht is werkzaam geweest.