Hoofdstuk 4

Het vermaan en de tucht van de kerk

III. Het vermaan en de tucht over de ambtsdragers

Omdat in publicatie van tuchtmaatregelen, genomen tegen dienaren des Woords, een vorm van ernstig bijkomende straf kan worden gezien, is bepaald:

1. dat bij maatregelen van tijdelijke aard, n.l. schorsing krachtens artikel 116, lid 1 (hetgeen op analoge wijze eveneens geldt voor ontheffing krachtens artikel 118, lid 1) geen mededeling zal worden gedaan aan de kerkeraden en classes, maar van de betrokkene de belofte zal worden gevorderd om gedurende de termijn van die schorsing of ontheffing zich geheel te onthouden van de uitoefening van zijn ambt;

2. dat slechts bij pertinente weigering tot het afleggen van een dergelijke belofte door de desbetreffende kerkelijke vergadering per gesloten couvert, onder het opschrift „vertrouwelijk”, mededeling zal worden gedaan van die schorsing of ontheffing, uitsluitend aan de kerkeraden, wat tegelijk betekent dat door deze kerkeraden op generlei wijze, ook niet door middel van een kort verslag of anderszins, daaraan verdere ruchtbaarheid mag worden gegeven;

3. dat van maatregelen die  een definitief karakter dragen, n.l. ontzetting uit het ambt krachtens artikel 116, vervallen verklaring vna het ambt krachtens artikel 117, alsook het volledig ontslag uit de dienst krachtens artikel 13, door de betreffende kerkelijke vergadering per gesloten couvert, onder het opschrift „vertrouwelijk”, mededeling zal worden gedaan aan de kerkeraden en de classes, waarbij ook elke verdere ruchtbaarheid dient te worden vermeden.

Middelburg 1965, art. 179;
Amsterdam 1967, art. 354