|202|

7.8 De koster en het kerkgebouw

De zorg voor het kerkgebouw en de goede gang van zaken daarin tijdens de kerkdiensten berust bij het college van kerkrentmeesters, zegt ord. 5-8-1. De omschrijving van de functie van de koster in ord. 5-7-1 is even simpel als herkenbaar: hij of zij staat het college van kerkrentmeesters daarin bij. Kosters worden benoemd door de (wijk)kerkenraad. Betreft het een kerkgebouw waarvan twee of meer wijkgemeenten gebruikmaken, dan zullen dus de betrokken kerkenraden het over de benoeming eens moeten worden. Benoeming vindt plaats op voordracht van het (algemeen) college van kerkrentmeesters (dus niet van een wijk-raad van kerkrentmeesters, vgl. ord. 11-2-7 sub d en e), bij voorkeur uit de leden van de kerk, en men wordt vervolgens aangesteld door het college van kerkrentmeesters. Gaat het om een aanstelling op arbeidsovereenkomst, dan is de generale regeling voor de rechtspositie van de kerkelijk medewerkers van toepassing (zie § 5.11). In de praktijk zal het college van kerkrentmeesters de zorg goeddeels in handen van de koster laten, ook als het erom gaat ervoor te zorgen dat het kerkgebouw bij voorrang beschikbaar blijft voor gemeentelijke en kerkelijke doeleinden (ord. 5-8-3). Uiteindelijk is echter niet de koster, maar de kerkenraad samen met het college van kerkrentmeesters daarvoor verantwoordelijk, en dus bevoegd te besluiten. Belangrijke beslissingen rond de inrichting van het kerkgebouw blijven voorbehouden aan de kerkenraad, die zich daarvoor laat adviseren door ‘het orgaan van de kerk dat op dit terrein werkzaam is’ (ord. 5-8-2).