6.3.3 Werkwijze

De classicale vergadering vergadert ten minste drie keer per jaar (ord. 4-16-1). Een extra vergadering wordt belegd op verzoek van vijf of meer kerkenraden of van de generale synode. Ieder jaar wordt in de eerste vergadering van dat jaar uit de leden van de vergadering een moderamen gekozen. Deze verkiezing staat onder leiding van de oudste afgevaardigde predikant. Het moderamen bestaat uit

|180|

ten minste drie leden: een preses, een scriba en een assessor. Er moet in elk geval een predikant in het moderamen zitten. Ord. 4-16-3 maakt het mogelijk de preses en/of de scriba ‘van buiten’ de vergadering te kiezen. Ze moeten wel ambtsdrager binnen de classis zijn. Als ze geen afgevaardigd lid van de vergadering zijn, hebben ze alleen stemrecht in het moderamen. In het breed moderamen en de classicale vergadering hebben ze een adviserende stem.

De taken en bevoegdheden van een moderamen zijn beschreven in § 6.2.2. Bij het moderamen van de classicale vergadering moet daaraan worden toegevoegd dat het moderamen een verslag van de vergadering opmaakt en dat toezendt aan de kerkenraden. Het valt op dat dit moderamen zijn taken uitvoert onder verantwoording, niet aan de classicale vergadering, maar aan het breed moderamen. Aan dit breed moderamen brengt het moderamen ook regelmatig verslag uit. Hier wordt al duidelijk dat het breed moderamen van de classicale vergadering een belangrijke plaats inneemt (zie § 6.3.4).

Ord. 4-16-7 geeft nog aan dat de classicale vergadering en het breed moderamen organen van bijstand in het leven kunnen roepen: commissies die beleidsvoorbereidende en beleidsuitvoerende taken verrichten en verantwoording schuldig zijn aan de vergadering. Ook de classicale vergadering heeft, aldus ord. 4-16-8, een eigen regeling voor haar wijze van werken, waarin een aantal praktische zaken geregeld wordt.