5.3.4 Ambtstermijn

De ambtstermijn van ouderlingen en diakenen is vier jaar, met de mogelijkheid om eenmaal voor een aansluitende periode als ambtsdrager herkozen te worden (ord. 3-7-1). Hier wijken de bepalingen af van de regelingen die voorheen in de afzonderlijke kerken gebruikelijk waren. Wie acht jaar als ouderling heeft gediend, kan niet terstond als ouderling worden herkozen (maar in dezelfde kerkenraad of wijkkerkenraad dus ook niet als diaken of ouderling-kerkrentmeester!). Men treedt aan het einde van de zittingstijd verplicht af, tenzij er nog geen opvolger is gevonden. In dat geval mag iemand nog ten hoogste zes maanden aanblijven om het mogelijk te maken de vacature te vervullen (ord. 3-7-5). Op zijn vroegst elf maanden na het verstrijken van de officiële zittingstermijn kan men opnieuw in dezelfde kerkenraad worden gekozen, zodat er altijd een periode van tenminste vijf maanden overblijft om enige afstand te nemen (ord. 3-7-2). De zittingsperiodes van de ambtsdragers worden op een rooster vastgelegd, om te waarborgen dat niet op enig moment alle diakenen tegelijk aftreden of een geheel nieuw college van kerkrentmeesters moet worden gekozen.

|134|

Uitzonderingen:
- Men is als ouderling of diaken slechts eenmaal terstond herkiesbaar. In bijzondere omstandigheden kan het breed moderamen van de classicale vergadering hiervan dispensatie verlenen zodat een derde ambtstermijn mogelijk wordt (ord. 3-7-1).
- Voor iemand die als ambtsdrager is afgevaardigd naar een meerdere vergadering (dus naar de classicale vergadering of de generale synode) of als ambtsdrager lid is van een regionaal of generaal college (bijvoorbeeld voor het opzicht of voor de behandeling van bezwaren en geschillen) kan de ambtstermijn worden verlengd tot het einde van de periode van dat lidmaatschap (ord. 3-7-3). Deze regeling is ook van toepassing op de preses en de scriba van de classicale vergadering en van de algemene classicale vergadering, als zij rechtstreeks uit de ambtsdragers van het ressort zijn gekozen (zie ord. 4-16-3 en 4-19-4). De verlenging van de ambtstermijn geschiedt overigens niet automatisch: het is de kerkenraad die daarover beslist.
- De zaak wordt enigszins ingewikkeld als er een tussentijdse verkiezing plaatsvindt. Daarvan zegt ord. 3-7-4 dat de kerkenraad handelt naar bevind van zaken. In dat geval zal de kerkenraad — om in de pas te blijven met het rooster van aftreden — de zittingstermijn enigszins verkorten of verlengen, naar wat het meest redelijk is. De bedoeling is dat de zittingsduur zo dicht mogelijk bij de beoogde ambtstermijn van 4 jaar blijft.