5.2.1 Voorbereiding en kandidaatstelling

De eerste stappen bij het vervullen van de vacature van een predikant worden door de kerkenraad van de gemeente gezet. Zie voor een schematisch overzicht van de procedure voor het beroepen van een predikant pagina 122.

|122|

|123|

Als het een wijkgemeente betreft, moet er allereerst toestemming van de algemene kerkenraad worden gevraagd, voordat met de voorbereidingen voor het beroepingswerk wordt gestart. Er moet immers worden vastgesteld of er in de begroting van de gemeente ruimte is om weer een predikant te beroepen. Het beroepen van de predikanten moet bovendien passen in het beleid van de gemeente als geheel.

Vervolgens moeten de onderstaande stappen genomen worden (ord. 3-3).
- De (algemene) kerkenraad vraagt aan het regionale college voor de behandeling van beheerszaken een verklaring dat de gemeente financieel voldoende draagkracht heeft om een beroep uit te brengen.
- De (wijk)kerkenraad vraagt advies aan de sectie beroepingswerk van het LDC. Het is gebruikelijk dat deze commissie de profielschets van de te beroepen predikant en het beleidsplan van de gemeente (als de gemeente daarover beschikt) toegezonden krijgt; op basis daarvan verstrekt de commissie een lijst met namen van predikanten die men zou kunnen beroepen.
- De (wijk)kerkenraad neemt contact op met de consulent die door de het breed moderamen van de classicale vergadering of door het ringverband is aangewezen. Alleen als de gemeente of de wijkgemeente zelf nog een predikant heeft, omdat er in de kerkenraad twee of meer predikanten zitting hebben, wordt er geen consulent aangewezen.
- De (wijk)kerkenraad stelt een beroepingscommissie in. Daarin zitten leden van de kerkenraad, bij een wijkgemeente in elk geval ook een lid van de algemene kerkenraad (door de algemene kerkenraad aangewezen uit zijn midden) en in de regel ook een aantal gemeenteleden. Al kan op deze regel een uitzondering worden gemaakt, het opnemen van een of meer gemeenteleden in de beroepingscommissie wordt door de kerk dus wel als de gewenste gang van zaken beschouwd.
- De (wijk)kerkenraad stelt de gemeenteleden in de gelegenheid tot het indienen van namen van predikanten of kandidaten die men voor de gemeente geschikt acht.

 

Ord. 3-4 begint met aan te geven wie als predikant beroepbaar zijn. De toelating tot het ambt van predikant is een verantwoordelijkheid van de kerk als geheel. Als predikant van de gemeente kunnen worden beroepen:
1. Wie na het colloquium door het generale college voor de toelating tot het ambt bevoegd verklaard is als proponent te staan naar het ambt van predikant (ord. 13-19-3). Deze bevoegdheid geldt voor een periode van telkens vier jaar (ord. 13-19-5).
2. Een dienstdoend predikant voor gewone werkzaamheden. Hierbij geldt een aantal beperkingen.
Men is beroepbaar als men ten minste vier jaar in de huidige gemeente heeft

|124|

gestaan (ord. 3-4-2). Om binnen vier jaar een beroep te aanvaarden heeft men toestemming nodig van het breed moderamen van de classicale vergadering van de gemeente die men dient. Voor een beginnend predikant die aan de eerste gemeente verbonden is, is bovendien vereist dat hij of zij beschikt over de verklaring van het Theologisch Seminarium, dat aan de verplichte nascholing is voldaan of dat men daarvan vrijstelling heeft verkregen (G.R. opleiding predikanten, art. 11-5 en 6).
3. Een predikant in algemene dienst of een predikant met een bijzondere opdracht (ord. 3-22 en 3-23). In dit geval geldt niet de beperking dat men vier jaar heeft dienst gedaan maar zijn de regels van het dienstverband van toepassing, met de daarbij behorende opzegtermijn.
4. Een voormalige predikant van de kerk die tot ‘beroepbaar predikant’ is verklaard (zie § 5.6).
5. Een predikant uit een kerk waarmee door de Protestantse Kerk in Nederland bijzondere betrekkingen worden onderhouden. De overkomst van predikanten uit deze of andere kerken is echter aan bijzondere voorwaarden gebonden (zie ord. 14-4-4).

De toevoeging bij de proponentsbelofte bij het colloquium ‘daarbij in het bijzonder verbonden te zijn met de belijdenisgeschriften van de gereformeerde of de lutherse traditie’ (ord. 13-19-4 en ovb. 285) brengt geen beperking met zich mee ten aanzien van de beroepbaarheid. Elke proponent of predikant van de Protestantse Kerk in Nederland is in elke gemeente van de kerk beroepbaar. Het spreekt vanzelf dat de predikant de gemeente daarvan wel vooraf op de hoogte stelt en dat hij zich in zijn ambtsbediening voegt naar de confessionele positie van de gemeente waarin hij is bevestigd.

 

Over de wijze waarop de beroepingscommissie haar taak verricht, spreekt de kerkorde verder niet. De kerkenraad kan aan de beroepingscommissie de vrije hand geven, maar is ook bevoegd om aanwijzingen geven. Hij kan bepalen of men van een advertentie gebruik zal maken, of een groslijst van predikanten opstellen die door de commissie benaderd mogen worden.

Als de beroepingscommissie haar advies aan de kerkenraad heeft uitgebracht, is het de kerkenraad zelf die beslist over de kandidaatstelling. De kerkenraad legt aan de gemeente één of meer namen van predikanten voor en de stemgerechtigde leden zijn bij de verkiezing aan deze namen gebonden. In een gemeente met wijkgemeenten moet over de kandidaatstelling worden besloten in een gezamenlijke vergadering van de wijkkerkenraad met de algemene kerkenraad. Daarbij is voorgeschreven dat beide kerkenraden met de kandidaatstelling instemmen. Met andere woorden: de te beroepen predikant moet aanvaardbaar zijn zowel voor de wijkkerkenraad als voor de algemene kerkenraad (ord. 3-4-4).

Bij de kandidaatstelling kan de naam (of kunnen de namen) van de predikant(en) waarover een beslissing moet worden genomen, tevoren aan de gemeente worden

|125|

bekendgemaakt. De kerkenraad kan echter ook redenen hebben om de naam pas in de vergadering te noemen. Het kan bijvoorbeeld zijn dat de predikant met wie contact is geweest, daar zelf om heeft gevraagd omdat in diens gemeente nog niemand op de hoogte is. Het is ook denkbaar dat de kerkenraad eerst de overwegingen waarom hij juist deze predikant voordraagt met de gemeente wil bespreken, voordat diens naam wordt genoemd.

In elk geval worden de stemgerechtigde gemeenteleden tijdig uitgenodigd voor de vergadering waarin de verkiezing zal plaatsvinden. Met betrekking tot de termijnen en dergelijke worden geen nadere voorschriften gegeven, maar het is duidelijk dat de aankondiging van een dergelijke bijeenkomst ruimschoots te voren moet wordt gedaan (waarbij een week wel het minimum is).