4.1 De leden van de gemeente

Om tot een bepaalde gemeente van de Protestantse Kerk in Nederland te behoren, dient aan twee criteria te worden voldaan: men moet gedoopt zijn en men moet als lid in het register van deze gemeente ingeschreven zijn (ord. 2-2-1). Een dooplid kan ter plaatse of in een andere gemeente van de Protestantse Kerk in Nederland gedoopt zijn. Maar het is ook mogelijk dat men in een andere kerk is gedoopt en als dooplid overgekomen is (zie ord. 6-5 en § 8.5). De inschrijving als dooplid in het register van de gemeente vindt plaats na de doop of de overkomst naar de gemeente.

Behalve als dooplid kan men ook als belijdend lid van de gemeente worden ingeschreven. Daarvoor is nodig dat men ter plaatse of in een andere gemeente van de Protestantse Kerk in Nederland openbare belijdenis van het geloof heeft afgelegd. Wanneer iemand in een andere kerk is gedoopt en belijdenis van het geloof heeft afgelegd, is het mogelijk als belijdend lid over te komen (zie ord. 9-5-7 en § 10.4). Inschrijving als belijdend lid vindt plaats na de openbare geloofsbelijdenis of de overkomst naar de gemeente.

Het onderscheid tussen doopleden en belijdende leden is in de eerste plaats geestelijk van aard: belijdende leden hebben hun doop beaamd en zich bereid verklaard van de Heer te getuigen. Ze dragen als belijdende leden medeverantwoordelijkheid in de gemeente (art. XI-8). Voor alle gemeenten van de kerk geldt dat de belijdende leden van de gemeente mogen deelnemen aan het heilig avondmaal (ord. 7-2-2) en dat zij stemgerechtigd zijn (ord. 3-2-3). De kerkenraad kan deze beide bevoegdheden ook aan doopleden toekennen; in het beraad daarover dient echter eerst de gemeente te worden betrokken.