1.3.5 De geestelijke vorming

De titel van art. XI correspondeert met de artikelen IV-1 en V-2 en past onder het kopje boven het tweede deel van de kerkorde: ‘Het leven van gemeente en kerk’. Eerst wordt aangegeven dat de gemeente in een voortdurend leerproces is

|57|

gewikkeld (lid 1). Daarna komen de vorming en toerusting van de leden van de gemeente aan de orde (lid 2), de geestelijke vorming van de jonge leden van de gemeente (lid 3) en vervolgens de opdracht van de gemeente in de dagelijkse leefsituatie van de jongeren (lid 4). De leden 5, 6 en 7 zijn gewijd aan de catechese en in lid 8 wordt vermeld wat de openbare geloofsbelijdenis inhoudt. Afsluitend wordt de zorg van de kerkenraad genoemd (lid 9).

De gemeente is geroepen blijvend een lerende gemeenschap te zijn (art. XI-1).

De principiële inzet bij het spreken over de geestelijke vorming is de permanente educatie van de gemeente. De gemeente is een lerende gemeenschap waarbij de leden bijdragen aan elkaars groei in geloof en leven. In deze wederkerigheid zijn alle generaties begrepen. De Geest werkt menselijk en dat opent de mogelijkheid van een leerproces. De gemeente wordt opgewekt te horen zoals leerlingen doen en God lief te hebben met hart en ziel, met heel het verstand en met alle kracht. In de gemeente als lerende gemeenschap horen leven en liefde bijeen. De gemeente komt samen in een horende en ontvangende houding, zoals blijkt uit de grondelementen van de eredienst (art. VII). Horen naar het Woord raakt hart, hoofd en handen, zodat alle verhoudingen erdoor worden bepaald. Verstand, wil en hart vormen in het geloof samen de ervaring en door deze te delen teren de leden van de gemeente aan en van elkaar.

De vorming en toerusting van haar leden krijgt gestalte in onderricht en bezinning, in meditatie en gebed, in beraad en daadwerkelijke inzet (art. XI-2).

Geestelijke vorming kan niet zonder oefening en begeleiding in de lerende gemeenschap. Op verschillende manieren kan aan de vorming en toerusting gestalte worden gegeven. De technische term ‘vorming en toerusting’ is een nadere specificatie van geestelijke vorming. Vorming richt zich vooral op de geestelijke houding als een blijvend leerproces, terwijl toerusting gericht is op de vervulling van bepaalde taken in gemeente of kerk. Vorming en toerusting kunnen niet van elkaar worden losgemaakt. In beide zoekt men in de gemeenschap naar verheldering en verandering. Daarachter schuilt de gedachte dat bekering en heiliging nodig zijn, wil de gemeente worden wat zij naar de bedoeling van de Heer is. Daarom ook worden er vormen gezocht waarin gemeenteleden samen leren. De Geest van de gemeenschap die tot luisteren bereid maakt, heeft een sociale dimensie. Genoemd worden onderricht en bezinning, meditatie en gebed, beraad en daadwerkelijke inzet. In al deze elementen wordt spiritualiteit geleerd.

De geestelijke vorming van de jonge gemeenteleden vindt plaats
in de geloofsopvoeding thuis en in de gemeente,
en in het werk met en ten behoeve van de jeugd (art. XI-3)
.

|58|

Onder de gemeente als lerende gemeenschap valt ook de geestelijke vorming van de jonge gemeenteleden. Het ligt niet zomaar voor de hand dat in dit artikel het werk met en ten behoeve van de jeugd afzonderlijk genoemd wordt. Het gevaar van het apart noemen van één categorie is dat de schijn gewekt wordt dat deze categorie er niet echt bij hoort: aan de ene kant is er de gemeente en aan de andere kant zijn er de jongeren. Dat zou een volstrekt verkeerde interpretatie inhouden. Daarmee zouden jongeren apart worden gezet en meer als object dan als subject gezien. De reden waarom er toch voor gekozen is speciale aandacht te schenken aan het jeugdwerk is gelegen in de noodzaak om de problematiek van de integratie van jongeren in de gemeente onder de aandacht te brengen en te houden. Deze integratie is van groot belang in een tijd waarin de relatie tussen jongeren en gemeente allerminst vanzelfsprekend is.

Bij de formulering ‘werk met en ten behoeve van de jeugd’ is zowel gedacht aan specifiek kerkelijk jeugdwerk als aan zogenaamd vrij jeugdwerk, dat zich in de kring van de gemeente afspeelt.

De gemeente heeft de opdracht mee te werken aan de geestelijke vorming van de jongeren op school en in andere instellingen waar zij worden gevormd en onderwezen, en zij zoekt naar mogelijkheden om het geloof tot uitdrukking te brengen in de sociale en culturele verbanden waarin de jeugd zich oriënteert (art. XI-4).

Na het lid over geestelijke vorming thuis en in de gemeente volgt een bepaling die de opdracht van de gemeente in een bredere context aangeeft. De gemeente is ook verantwoordelijk voor de geestelijke vorming van de jongeren in andere verbanden. Als eerste wordt de school genoemd. De gemeente draagt daar niet de eerste verantwoordelijkheid. Deze is voorbehouden aan de ouders of verzorgers en de leerkrachten. Er moet in dit lid zowel aan de christelijke als aan de openbare school worden gedacht.

In het tweede deel van dit lid wordt de gemeente gevraagd actief bij te dragen aan het vergroten van de zichtbaarheid van de christelijke traditie in de sociale en culturele verbanden waarin de jeugd zich oriënteert. In het geding is de presentie van geloof en kerk in de jongeren wereld. De gemeente behoort te zoeken naar vormen waarin God en geloven in de jeugdcultuur ter sprake kunnen komen en waarin het christelijke referentiekader verbonden wordt met ervaringen die jongeren in hun leefwereld opdoen.

Door catechese wordt kerkelijk onderricht gegeven aan de jonge leden van de gemeente en verder aan allen die dit onderricht verlangen (art. XI-5).

Catechese is de staande term voor het kerkelijk onderricht aan de jonge leden van de gemeente en aan allen die dit onderricht verlangen. In deze omschrijving

|59|

is de volwassenencatechese dus inbegrepen. Voor een goed verstaan van het woord ‘onderricht’ zie men art. IX-2.

Het doel van de catechese is
het leren leven uit Gods beloften en naar zijn geboden,
de toerusting tot het christelijk getuigenis in de wereld,
het ontdekken en leren aanwenden van de gaven voor de opbouw van de gemeente van Christus,
de toeleiding tot de viering van doop en avondmaal en
de voorbereiding op de openbare belijdenis van het geloof (art. XI-6)
.

Het doel van de catechese is zo geformuleerd dat zij ook in onderwijsleerprocessen kan worden uitgewerkt. Daarom wordt niet als doel opgenomen God te leren kennen. Dit behoort tot de geloofsopvoeding waarbij de catechese een ondersteunende functie vervult. Wel kan de betekenis van het leven uit Gods beloften en naar zijn geboden worden uitgelegd. Er kan worden gesproken over de manier waarop de omgang met God onze manier van leven richting geeft. Dat leidt tot de vraag van het leven als christen in de wereld. Vervolgens staat als doel genoteerd het ontdekken en leren aanwenden van de gaven voor de opbouw van de gemeente van Christus.

Het is van belang om te letten op de volgorde van de laatste beide zinsdelen. De voorbereiding op de openbare belijdenis van het geloof is een belangrijke doelstelling van de catechese. De band tussen catechese en openbare belijdenis is een sterk element in de gereformeerde traditie. Maar de deelname aan de viering van het avondmaal is op deze plaats niet verbonden met de openbare belijdenis van het geloof. Niettemin vervult de catechese een duidelijke functie in de uitnodiging om in het midden van de gemeente het geloof te belijden.

De catechese betreft
het lezen en verstaan van de Heilige Schrift,
de eredienst, de liederen en gebeden,
de belijdenis en de geschiedenis van de kerk,
het leven als christen in de wereld (art. XI-7)
.

De aandachtsvelden die in de catechese aan de orde komen, worden in dit lid genoemd. Didactisch gezien gaat het hier om leerstof die in de catechese wordt gebruikt om de doeleinden te bereiken. Daaronder valt in de eerste plaats het lezen en verstaan van de Heilige Schrift. Catechisanten bevinden zich in het leerhuis van de gemeente tussen gedenken en verwachten. In hun zoektocht naar zin en samenhang is participatie aan de eredienst waar de Schrift opengaat en wordt gebeden en gezongen van grote waarde. Dit is de plaats waar de leden van de gemeente met heel Gods volk onderweg door het Woord van God worden

|60|

aangesproken en Hij wordt beleden als de bron van alle leven. Tenslotte zullen in elke tijd jongeren in de voortgang van de traditie moeten zoeken hoe zij met hun manier van leven als christen in de wereld staan.

De openbare geloofsbelijdenis wordt afgelegd
om de doop te ontvangen of te beamen,
als blijk van de bereidheid om van de Heer te getuigen,
medeverantwoordelijkheid te dragen in de gemeente van Christus
en te blijven bij de gemeenschap van Woord en sacramenten.
De openbare geloofsbelijdenis vindt plaats in het midden van de gemeente, met gebruikmaking van een orde uit het dienstboek van de kerk.
De kerkenraad voert met hen die voornemens zijn belijdenis van het geloof af te leggen, een gesprek over hun motivatie en over de inhoud van hun geloof (art. XI-8).

De openbare geloofsbelijdenis wordt in direct verband gebracht met de doop. Zo wordt het verband tussen geloof en doop vastgehouden. Door de doop worden de leden van de gemeente verbonden met Christus en komen zij getuigend in de wereld te staan. Verder wordt met de openbare geloofsbelijdenis de bereidheid medeverantwoordelijkheid te dragen in de gemeente en te blijven bij de gemeenschap van Woord en sacramenten uitgesproken. De eredienst als geheel draagt immers een belijdend karakter. Deelname aan de eredienst veronderstelt dat men zich voegt in de horende en vierende gemeente. In deze context ontvangt de openbare geloofsbelijdenis een eigen waardevolle plaats in het kerkelijk leven. De belijdenis vindt uiteraard plaats in het midden van de gemeente, met gebruikmaking van een orde uit het dienstboek van de kerk.

In de laatste zin van dit lid wordt aangegeven dat de kerkenraad een bijzondere taak heeft. Kerkenraad en betrokkenen voeren samen een gesprek over de motivatie om belijdenis van het geloof af te leggen en over de inhoud van hun geloof. Er wordt niet opengelaten waarover het gesprek gaat.

De zorg voor de vorming, de toerusting en de catechese berust bij de kerkenraad (art. XI-9).

Deze afsluitende tekst verwoordt de zorg, de uiteindelijke verantwoordelijkheid van de kerkenraad. Dit laat onverlet dat gemeenteleden daarbij betrokken kunnen worden.