12.12 Aansprakelijkheid van beheerders

Indien iemand schade lijdt door een handeling (of het nalaten van een handeling) van een rechtspersoon, is de rechtspersoon verantwoordelijk. Om het concreet te maken wordt in het volgende gesproken over de gemeente (de rechtspersoon) en het college van kerkrentmeesters (de beheerder). Het geldt vanzelfsprekend ook voor de andere kerkelijke rechtspersonen en beheerders.

Indien iemand schade lijdt door een losliggende tegel op het kerkterrein en betrokkene deze schade wil verhalen, moet de gemeente aansprakelijk worden gesteld. Hetzelfde geldt ook indien een koper schade heeft vanwege een door de gemeente verkocht goed. Degene die schade lijdt, kan het college van

|290|

kerkrentmeesters of één van de kerkrentmeesters hiervoor niet aansprakelijk stellen.

De gemeente kan de schadevergoeding die zij moet betalen in principe niet verhalen op de leden van het college, als zij hun taak op een behoorlijke wijze vervullen (ord. 11-28-1). De term ‘behoorlijke taakvervulling’ in ord. 11-28-1 is overgenomen uit het burgerlijk wetboek (2:9 BW). Onder ‘behoorlijke taakvervulling’ wordt verstaan een taakvervulling op een wijze die in redelijkheid van de beheerder mag worden verwacht. Uit uitspraken van de burgerlijke rechtspraak is duidelijk dat alleen gesteld kan worden dat de beheerder zijn taak niet behoorlijk heeft vervuld indien de beheerder een ernstig verwijt kan worden gemaakt.

Het college zal dan ook in de regel niet aansprakelijk zijn voor schade die de gemeente lijdt. Als het college zich naar vermogen inzet voor zijn taak en zich aan de kerkelijke regels houdt, kan de gemeente eventuele schade niet op (de leden van) het college verhalen. Als het college van kerkrentmeesters echter ernstig verwijtbaar tekortgeschoten is, kan de gemeente de schade wel verhalen op het college en alle leden gezamenlijk aansprakelijk stellen. Als in dat geval een van de leden kan aantonen dat hem niets te verwijten is en dat hij ook niet nalatig is geweest in het zo mogelijk beperken van de schade is deze niet aansprakelijk. De overige leden zijn dan gezamenlijk aansprakelijk voor de gehele schade (ord. 11-28-2). Die gezamenlijke aansprakelijkheid betekent dat ieder een gelijk deel van de schade zal moeten vergoeden.

De schade ten gevolge van een losliggende stoeptegel (zaak- en letselschade) zal over het algemeen gedekt zijn door een wettelijke-aansprakelijkheidsverzekering. Ook vermogensschade kan worden verzekerd in een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering. Als voorbeeld kan worden genoemd de schade die een gemeente oploopt doordat het college verzuimd heeft tijdig een subsidie aan te vragen terwijl het wist dat deze aanvraag voor een bepaalde datum moest worden ingediend. Er kan hier sprake zijn van een ernstig verwijtbare tekortkoming waardoor de schade op het college kan worden verhaald. Bij een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering wordt deze schade dan door bedoelde verzekering gedekt.

 

Tenslotte is bepaald dat de kleine synode bevoegd is beherende kerkelijke lichamen te verplichten zich te verzekeren tegen financiële onregelmatigheden (ord. 11-28-3). Het is niet geheel helder waaraan hierbij is gedacht. In de toelichting bij de eerste lezing van de ordinanties werd gesproken over wanbeheer en malversaties. In dat geval is zowel een bestuursaansprakelijkheidsverzekering als een fraudeverzekering bedoeld.

Op dit moment bestaat een dergelijke verplichting niet. Wel wijzen de ordinanties gemeenten op de wenselijkheid van verzekering doordat ‘het beheren van de

|291|

verzekeringspolissen’ nadrukkelijk als taak van het college van kerkrentmeesters en van het college van diakenen is opgenomen (ord. 11-2-7 en ord. 11-3-4).