|3|

Voorwoord

 

Nadat in een vergadering van het breed moderamen van de generale synode in november 1960 de vraag aan de orde was gekomen of in de kerk niet enige voorlichting en leiding moest worden gegeven aan de bezinning over de zin en de grenzen van het opzicht over de dienst des Woords en de catechese, werd besloten aan Prof. Dr. A.A. van Ruler te verzoeken het ontwerp te maken van een geschrift, dat daartoe zou kunnen dienen.

Dit ontwerp werd, nadat het was onderworpen aan het oordeel van een commissie van rapport, bestaande uit: Dr. G.J. Streeder, Ds. G. Spilt, Ds. A. Faber en Ds. W. Zijlstra, behandeld in de vergadering van de generale synode van 7 februari 1961 en, nadat een nota van wijzigingen was ingediend, in haar vergadering van 20 juni 1961. In laatstgenoemde vergadering werd besloten het te aanvaarden en „de kerk in al haar geledingen op de voornaamste overwegingen opmerkzaam te maken welke wij in ons hoofd en hart moeten hebben, willen wij op een geestelijk verantwoorde wijze in onze bezinning en in onze praktijk oordelen over deze allerlaatste en zeer heilige zaken in het leven van de kerk.”

 

Namens de generale synode der Nederlandse Hervormde Kerk:

P.G. v.d. Hooff, praeses.
E. Emmen, scriba.