II. Bijzondere bepalingen.

Hoofdstuk II.

Het Kerkelijk Bestuur over meer Gemeenten te zamen.

Tweede afdeeling.

Het Classikaal Bestuur.

Tot dat einde:
1º. corresponderen zij met de Kerkelijke Besturen en andere collegiën, en, waar zij het noodig achten, met bijzondere personen;
2º. doen zij, jaarlijks bij schriftelijke aanvragen, doch om de drie jaren, en voorts zoo dikwijls zij dit bij eenige gemeente noodig achten, persoonlijk, kerkvisitatie, volgens de daarop bestaande verordeningen. Zij geven steeds kennis van het resultaat hunner onderzoekingen aan de Provinciale Kerkbesturen;
3º. onderzoeken zij voorloopig alle geschillen en aanklagten, beoordeelen, aan wie de behandeling er van moet worden opgedragen, en brengen, overeenkomstig die beoordeeling, de zaak òf ten einde, òf ter plaatse waar zij behoort.