Kerk van Den Haag-West

Art. 471. Namens commissie II rapporteert ouderling W. Hildering over een tweetal brieven resp. van de classis ’s-Gravenhage (P 29) en van de kerk van ’s-Gravenhage-West (P 43), beide betrekking hebbend op de door laatstgenoemde kerk ingestelde classis minor, waarover thans het oordeel der synode wordt gevraagd (bijlage CVI).

De rapporteur der commissie deelt mee, dat de commissie haar voorstel aan de synode, onder „besluit” als volgt wil wijzigen:
a. afkeuring uit te spreken over de door de kerk van ’s-Gravenhage-West ingevoerde classis-minor;
b. aan de kerk van ’s-Gravenhage-West onder verwijzing naar het genomen besluit, genoemd onder 3 in het rapport van commissie II inzake de grotestadskerken (acta, art. 470) te berichten, dat zij vrijheid heeft voorlopig af te wijken van het bepaalde in artikel 42 der herziene kerkorde, met dien verstande echter dat aan de door haar op te stellen regeling geen definitief karakter wordt gegeven, en dat het in handen leggen van bevoegdheden door de kerkeraad aan commissies of wijkraden niet verder gaat dan vanwege de plaatselijke situatie met het oog op een verantwoorde nakoming van de taak van de kerkeraad onontwijkbaar moet worden geacht;
c. deze stukken in handen te stellen van te benoemen deputaten;
d. aan adressanten hiervan kennis te geven.”

Hierover ontstaat enige discussie, waarin geïnformeerd wordt of de kerk van ’s-Gravenhage-West door de commissie gehoord is; en door ouderling T. Spaan wordt voorgesteld om onder a in plaats van het door de commissie voorgestelde, waarin van „afkeuring” gesproken wordt, te lezen: „instemming te betuigen met het oordeel van de classis ’s-Gravenhage over de door de kerk van ’s-Gravenhage-West ingevoerde classis minor”. Aangezien echter blijkt, dat de classis ’s-Gravenhage zich ervan onthouden heeft een oordeel uit te spreken, wordt het wenselijk geacht een andere formulering te zoeken, waarin eveneens het woord „afkeuring” vermeden wordt. Deze formulering wordt door de voorzitter van commissie II, ds M. Kamper, aan de hand gedaan en door de synode aanvaard.

Opnieuw wordt nog de vraag gesteld (zie art. 469) hoe nu andere kerken, die zich niet tot de synode hebben gewend, moeten handelen. Op deze vraag kan alleen geantwoord worden, dat de synode in de gegeven situatie moeilijk algemene regels kan stellen en zich uitsluitend moet bepalen tot de gevallen, die haar zijn voorgelegd.

 

Het besluit der synode luidt aldus:

De synode,

kennis genomen hebbende van de inhoud van de ingekomen brieven van de classis ’s-Gravenhage en de kerk van ’s-Gravenhage-West over de door de kerk van ’s-Gravenhage-West ingevoerde zgn. „classis minor”;

overwegende, dat de problemen van de grotestadskerken reeds haar aandacht hadden;

besluit:
a. aan de kerk van ’s-Gravenhage-West te berichten, dat zij, evenals de kerken van Amsterdam en Rotterdam, de vrijheid heeft voorlopig af te wijken van het bepaalde in artikel 42 van de herziene kerkorde (zie art. 470, sub 2);
b. deze kerk er verder op te wijzen, dat de door haar ingeslagen weg van de „classis minor” daarmee echter niet in overeenstemming kan worden geacht;
c. van dit besluit kennis te geven aan de classis ’s-Gravenhage, en
d. de stukken in handen te stellen van de deputaten voor de bestudering van het grotestadsvraagstuk.