Bepalingen voor de zending

Art. 451. Eveneens komen nog in behandeling de voorstellen, voorkomende in het rapport van commissie II over de herziening van de kerkorde, rapporteur ds M. Kamper, betreffende de regelingen voor de zending.

Allereerst wordt voorgesteld in de instructie voor de deputaten van de generale synode, bedoeld in artikel 13, lid 2 (zie acta Leeuwarden 1955/56, art. 429), sub 3e aan het einde van de eerste zin na het woord „elenctiek” toe te voegen: “, waarbij rekening gehouden wordt met de bestemming van de aanstaande missionaire dienaar des Woords”; wordt goedgevonden. Voorts worden aangenomen de beide andere voorstellen, die hierbij door de commissie worden gedaan, namelijk om te bepalen, dat de regeling van het in artikel 13 van de kerkorde bedoelde examen, voor wat betreft aanstaande missionaire dienaren des Woords voor de zending onder de Joden zal ingaan met 1 juli 1958; en dat één van de drie deputaten, bedoeld in artikel 13 van de kerkorde voortaan iemand zal dienen te zijn, die geacht mag worden deskundig te zijn op het gebied van de zending onder de Joden.

Overeenkomstig het advies van de commissie besluit de synode verder om op de suggestie van de classis Appingedam om in de nadere bepalingen voor de deputaten van de generale synode voor de zending (behorende bij artikel 102 van de kerkorde) sub 5e de woorden „na overleg” te veranderen in ,,in overleg”, niet in te gaan.

Ook de voorstellen van de commissie, die betrekking hebben op de bepalingen inzake de opleiding aan het zendingsseminarie (behorende bij artikel 102 (oud 103) van de kerkorde; zie acta Leeuwarden 1955/56, art. 466) worden alle door de synode aangenomen. Derhalve wordt besloten:

a. om overal waar in deze bepalingen het woord „vooropleiding” voorkomt, het te vervangen door „opleiding”;
b. deze bepalingen, in verband met het genomen besluit om artikel 102 en 103 van de voorlopige vastgestelde kerkorde tot één artikel samen te voegen  (zie art. 356), thans te laten vallen onder artikel  102, lid 2 en 3;
c. in de eerste bepaling achter het woord „curatorium” een punt te plaatsen, en de resterende woorden te vervangen door de volgende nieuwe zin: „De leden van dit curatorium worden voor de kleinst mogelijke meerderheid genomen uit de generale deputaten voor de zending, terwijl één lid moet behoren tot de deputaten voor de zending onder de Joden”;
d. in de tweede bepaling de tweede volzin te doen luiden: „Als rector wordt aangewezen de hoogleraar, aan wie aan de Theologische Hogeschool het onderwijs in de zendingsvakken is opgedragen”;
e. in de vierde bepaling de tweede volzin aldus te lezen: „Nadat zij met gunstige afloop de cursus gevolgd hebben, zullen zij zoveel mogelijk in staat gesteld worden op het zendingsterrein, waar ze hun taak zullen vinden, nog gedurende een periode van drie tot zes maanden hun verdere opleiding te ontvangen”.

Tenslotte wordt er namens de commissie op gewezen, dat zij van mening is, dat nog niet alle artikelen van de oude zendingsorde zijn vervangen; daarom stelt zij voor, dat aan de nieuw te benoemen deputaten voor de herziening van de kerkorde zal worden opgedragen na te gaan welke eventuele aanvulling van de bepalingen voor de zending nog nodig is.

Het voorstel, dat de commissie aan het einde van dit gedeelte van haar rapport doet, wordt daarna door de synode aangenomen.

De synode besluit:
1. dank te zeggen aan de door de synode van Leeuwarden 1955/56 benoemde deputaten voor de herziening van de kerkorde voor hun arbeid met betrekking tot de zendingsbepalingen;
2. aan de door deze synode benoemde deputaten voor de herziening van de kerkorde op te dragen:
a. in samenwerking met de generale deputaten voor de zending na te gaan, welke van de in art. 465, I A b van de acta van de synode van Leeuwarden 1955/56 bedoelde bepalingen, op welker naleving bij de benoeming van allen, die in dienst van de zending uitgezonden worden, de generale deputaten voor de zending toezicht moeten houden, en welke bepalingen, die verband houden met art. 122 van de voorlopig vastgestelde kerkorde, nog onder de zendingsbepalingen, die de zendingsorde ten dele zullen vervangen, moeten worden opgenomen, en
b. voorstellen dienaangaande voor te leggen aan de volgende generale synode.