Herziening van de kerkorde art. 80, 82, 94, 106 en 106a

Art. 447. Thans stelt de praeses aan de orde de nadere behandeling van de artikelen 80, 82, 94, 106 en 106a van de voorlopige kerkorde.

Allereerst stellen de deputaten en de commissie voor artikel 80, lid 4 aldus te lezen: „Degenen, die uit een andere dan een gereformeerde kerk daartoe het verlangen kenbaar maken, zullen toegelaten worden, nadat zij op grond van een door de kerkeraad ingesteld onderzoek naar hun gezonde leer en godvrezende wandel en na goedkeuring van de gemeente, in de gemeente zijn opgenomen. De kerkeraad kan daarbij bepalen, dat eerst openbare belijdenis des geloofs moet afgelegd worden.” Dit voorstel wordt door de synode aanvaard.

De redactie van artikel 82 willen de deputaten en de commissie nu aldus laten luiden: „Voor de dienst der gebeden kan gebruik gemaakt worden van de door de generale synode vastgestelde gebeden.” Ook dit wordt goedgekeurd.

Verder wordt voorgesteld in artikel 94, lid 1 aldus te lezen: „... zal de generale synode een aantal deputaten benoemen, aan wie wordt opgedragen de kerken met adviezen te dienen ...”. De synode gaat hiermee accoord.

T.a.v. de artikelen 106 en 106a, waaromtrent reeds besloten werd ze tot één artikel samen te voegen (zie art. 363), wordt nu voorgesteld lid 1 te laten luiden als volgt: „1. Het vermaan en de tucht van de kerk bedoelen de verheerlijking van Gods Naam door de afdwalenden terug te brengen, hen met de kerk en hun naasten te verzoenen en de gegeven ergernis uit de gemeente weg te nemen.” Als lid 2 zou dan volgen het oude artikel 106. Ook hiermee gaat de vergadering accoord.