Herziening van de kerkorde

Art. 316. Namens commissie II rapporteren ds M. Kamper, ds A.C. van Nood, mr P.F. Oosterhof en ds mr W.S. de Vries over het rapport van de deputaten voor de herziening van de kerkorde betreffende de nadere vaststelling van de voorlopig vastgestelde kerkorde (O 1a); over enkele voorstellen uit het rapport van de generale deputaten voor de evangelisatie (E 1, pag. 12, V. 2); over de missiven van de particuliere synoden van Groningen (O 37), van Friesland (N.G.) (O 4), van Drenthe (O 5), van Overijssel (O 6), van Gelderland (O 7), van Utrecht (O 8), van Noord-Holland (O 9), van Zuid-Holland-Noord (O 10), van Zuid-Holland-Zuid (O 11), van Zeeland (O 12), van Noord-Brabant en Limburg (O 13) en van Friesland (Z.G.) (O 43), welke missiven alle inkwamen als antwoord op het verzoek van de generale synode van Leeuwarden (1955) met betrekking tot de voorlopig vastgestelde kerkorde aan die vergaderingen gedaan (zie acta, art. 247, besluit sub 3 en 4); over andere missiven uit de kerken met voorstellen, vragen en opmerkingen met betrekking tot de voorlopig vastgestelde kerkorde, te weten van de classes Sneek (O 15), Zutphen (O 16), Coevorden (O 17), Meppel (O 18), ’s-Gravenhage (O 19), Goes (O 20), van de kerkeraden te Smilde (O 22), te Hollandscheveld (O 23), te Ruinerwold-Koekange (O 24), te Zeist (O 25), te Amsterdam-Zuid (O 26), te Beverwijk (O 27), te IJmuiden (O 28), te ’s-Gravenhage-Loosduinen (O 29), van mr dr J.W. Dekker te ’s-Gravenhage (O 2), van dr mr M. Bouwman te Amsterdam (O 2), van A. Arendse te Oostburg (O 31), van P. Sanders c.s. te ’s-Gravenhage (O 32), van ds B.W. Ganzevoort te Hoboken (O 33), van ds W.F.C. van Helsdingen te Voorschoten (O 34), van het Landelijk Verband van Commissies van Beheer van de Gereformeerde Kerken in Nederland (O 35), van M. de Groot te Rotterdam (O 36), van de kerkeraad te Noord-Scharwoude (O 38) en van mr D. Jonker te Voorburg (O 41); alsmede over enkele andere missiven, toegezonden aan de deputaten voor de herziening van de kerkorde, en door deze deputaten aan de commissie ter hand gesteld (zie O 1a), nl. van de classis Amsterdam, van de kerkeraden te Amstelveen, te Amsterdam, te Amsterdam-West, te Noordwijk-Binnen en te Urk, en van de deputaten voor de zending van de kerk van Delft en samenwerkende kerken. (Bijlage LXXVIII a, b en c.)

De praeses herinnert aan wat de synode in haar eerste zittingsperiode besloten heeft over de wijze van behandeling van de voorlopig vastgestelde kerkorde (zie art. 174). Hij wijst erop, dat commissie II aan de haar gegeven opdracht van toezending van haar rapport aan alle synodeleden vóór 1 februari 1958 heeft voldaan, en dat ook verschillende synodeleden van de gelegenheid om tot aan 15 maart 1958 hun amendementen schriftelijk in te dienen hebben gebruik gemaakt. In verband met een en ander heeft de commissie thans een aanvullend rapport ingediend, waarin zij haar oordeel over de bij haar ingekomen amendementen uitspreekt, en zal de synode bij haar discussies over de artikelen van de voorlopig vastgestelde kerkorde zich de uiterste beperking moeten opleggen.

Op voorstel van de praeses besluit de synode de inleidende opmerkingen der commissie, sub B en C gemaakt, voorlopig over te slaan en eerst de afzonderlijke artikelen te gaan behandelen.

Alleen het voorstel der commissie, sub C c gedaan, om geen wijziging aan te brengen in de indeling in hoofdstukken van de voorlopig vastgestelde kerkorde, wordt thans reeds door de synode aanvaard.