Aengaende d’ opentlicke auontghebeden hebben de broeders besloten, datmense niet invoeren en sal daerse niet en sijn, ende daerse in ghebruijck sijn, soo stichtelick ende voorsichtelick afschaffe als het mueghelick is, insonderheijt om dese nauolghende oorsaecken. Ten eersten, op datmen d’oordentlicke predicatien des te vierigher ende neerstelicker besoecke, Ten tweeden datmen [sic] de huijsghebeden des auonts (die een ieghelick huijsvader met sijn huijsghesin schuldich is te doen) te neerstigher onderhouden worden. Ten derden, op dat d’alghemeijne ghebeden op den vastdaghen, diemen somtijdts om eenighen bijsonderen noodt ghebruijckt, te vierigher ende solenneelicker mueghen ghebruijcket worden.