I. De ambten

De kerkelijk werker

16.1 Kerkelijk werker (algemeen)

Een gemeente kan een dienstverband aangaan met een kerkelijk werker om de praktijk van het gemeenteleven te begeleiden of daarin zelf werkzaam te zijn. De aanstelling geschiedt volgens de richtlijn voor kerkelijke werkers. De kerkenraad ziet toe op leer en leven van de kerkelijk werker in de arbeid die hij binnen de gemeente verricht.

16.2 Missionair kerkelijk werker

Onverminderd het bepaalde in 16.1 kan een kerkenraad die wil toewerken naar de stichting van een nieuwe gemeente daartoe een kerkelijk werker benoemen met de missionaire opdracht om als gemeentestichter leiding te geven aan de opbouw van een nieuwe gemeenschap van gelovigen.
De kerkenraad kan er voor kiezen om deze missionaire kerkelijk werker onder zijn verantwoordelijkheid het Woord en de sacramenten te laten bedienen binnen de nieuw te stichten gemeenschap.
De kerkenraad zal dit, al dan niet met hulp van de regio, slechts doen na onderzoek naar de kennis en gaven van betrokkene en met geregelde begeleiding bij de vervulling van diens taken. Van dit onderzoek en deze begeleiding legt hij verantwoording af aan de regio voordat het voornemen in praktijk wordt gebracht.