Huysmans, R.G.W.

Kerkorde naar katholiek kerkrecht

Genre: Literatuur

1992

|465|

Hoofdstuk 27
Kerkorde

 

A Naar katholiek kerkrecht

 

De katholieke geloofsovertuiging gaat uit van de universele kerk. Deze omvat alle rechtvaardigen vanaf Abel tot aan de laatste uitverkorene. Toegespitst duidt zij alle christengelovigen van iedere tijd en elke plaats aan. De universele kerk wordt in geloof beleden. Haar begrip leent zich niet voor het aanwijzen van de christengelovigen in een bepaald tijdperk of gebied. Want de universele kerk presenteert zich niet zichtbaar en tastbaar als een omschreven verband van gelovigen. Het katholieke kerkrecht gaat daarom uit van het begrip gehele kerk, die alle katholieken van nu met hun herders omvat (verg. de cc. 209, 2; 331; 333). Deze leeft in een historisch gegroeide veelheid van onderling vereende kerken, niet daarbuiten of daarboven. Zij bezitten een eigen aanduiding: Latijnse, Maronitische, Melkitische of een van de overige met Rome verbonden Oosterse Kerken. Het kerkrecht van de Latijnse, westerse kerk stelt verder, dat de éne en enige katholieke kerk bestaat in en uit particuliere kerken, vooral de bisdommen (c. 368). In elk daarvan is de Kerk van Christus waarlijk aanwezig en werkzaam (c. 369). Deze kerken dragen een naam: het bisdom Keulen, Rome, Madrid of Haarlem. Voor het kerkelijke recht vormen de gehele kerk én de bisdommen het uitgangspunt.

De kerk als geheel kent een eigen, hoogste gezag in de bisschop van Rome, de paus, en in het met hem verbonden college van diocesane en overige bisschoppen. Voor de kerk in een bisdom is de diocesane bisschop en bevoegde gezag. Het recht hanteert van meet af aan een tweevoudige lijn. Ieder en alles in de katholieke kerk heeft een verhouding tot de gehele kerk, vertegenwoordigd door het pausschap, en tot een of meer concrete bisdommen, vertegenwoordigd door hun bisschoppen. Dat bepaalt mede hun kerkelijkheid. De hoofdlijnen van deze verhouding zijn voor de Latijnse kerk vastgelegd in het pauselijk Wetboek van Canoniek Recht van 1983.1 Verder geldt sinds 1990 een pauselijk Wetboek van de Canones van de (katholieke) Oosterse Kerken. Het katholieke kerkrecht hanteert de drievoudige band van eenheid: ‘Volledig in de gemeenschap van de katholieke Kerk hier op aarde zijn de gedoopten die in haar zichtbaar verband met Christus verbonden zijn, door de banden namelijk van de geloofsbelijdenis, van de sacramenten en van het kerkelijk bestuur’ (c. 205).

 

Katholieken

Iemand is katholiek, als hij/zij in de katholieke kerk is gedoopt of, indien reeds in een andere kerkelijke gemeenschap gedoopt, daarin is opgenomen. Het gevolg hiervan is in grote mate: éénmaal katholiek,

|466|

altijd katholiek. In de eigenlijke zin kan een katholiek de kerk niet verlaten. Een verklaring aan de kerk, dat hij die verlaat, bevrijdt hem slechts van enige kerkrechtelijke plichten. De louter kerkelijke wetten verplichten alleen de katholieken, niet andere christenen (c. 11).2 Het doopsel heeft belangrijke rechtsgevolgen. Daardoor ‘wordt de mens ingelijfd in de Kerk van Christus en daarin tot persoon gemaakt met de plichten en rechten die aan christenen, gelet evenwel op hun positie, eigen zijn, voor zover ze in de kerkelijke gemeenschap zijn en als een wettig opgelegde sanctie dit niet verhindert’ (c. 96). Er zijn twee bronnen van beperkingen mogelijk: verminderde of geen gemeenschap met de katholieke kerk én een kerkelijke straf. De kerk kan een katholiek niet uit de kerk zetten. Ook de straf van excommunicatie bewerkt dat niet. De doop betekent verder, dat de gelovigen in de kerk ‘aan de priesterlijke, profetische en koninklijke taak van Christus op hun wijze deelachtig’ worden (c. 204, 1).

Nieuw is de uitwerking hiervan in de Verplichtingen en rechten van alle christengelovigen (cc. 208-223) en in de Verplichtingen en rechten van christengelovigen-leken (cc. 224-231). Daarin zijn van belang, dat zij ‘het recht hebben uit de geestelijke goederen van de Kerk, vooral uit het woord Gods en de sacramenten, bijstand van de gewijde Herders te ontvangen’ (c. 213). Voor de binnenkerkelijke verhoudingen is bepalend de nieuwe c. 212: ‘1. Ten aanzien van hetgeen de gewijde Herders, Christus vertegenwoordigend, als geloofsleraren verklaren of als bestuurders van de Kerk bepalen, zijn de christengelovigen, in het besef van hun eigen verantwoordelijkheid, gehouden een christelijke gehoorzaamheid te betonen. 2. hen komt het onverminderd toe hun noden, in het bijzonder van geestelijke aard, en hun wensen aan de Herders van de Kerk kenbaar te maken. 3. Naargelang van de kennis, de deskundigheid en het aanzien dat zij genieten, hebben zij het recht, zelfs soms ook de plicht, hun mening over wat het welzijn van de Kerk aangaat aan de gewijde Herders kenbaar te maken en deze, met behoud van de zuiverheid van geloof en zeden en van de eerbied jegens de Herders, en rekening houdend met het algemeen nut en de waardigheid van de personen, aan de overige christengelovigen kenbaar te maken’. Verder bezitten de katholieken omschreven rechten van deelname aan en van eigen initiatief in de zending van de kerk, en van vereniging en vergadering (cc. 211; 215; 216; 225, 1).3

Volgens oud-kerkelijke traditie ‘zijn de sacramenten van doopsel, vormsel en allerheiligste Eucharistie zo nauw met elkaar verbonden dat zij voor de volledige christelijke initiatie vereist zijn’ (c. 842, 2). De baby-doop binnen  de eerste weken na de geboorte is de regel (c. 867, 1). De bevestiging hiervan met de gave van de Heilige Geest in het vormsel geschiedt meestal op twaalfjarige leeftijd. De bisschop dient dit sacrament jaarlijks toe in de parochies; anders doen dit door hem gemachtigde priesters. De eerste communie ontvangen kinderen, als ze acht jaar zijn. Bijgevolg vieren zij de eucharistie ten volle mee, voordat zij het vormsel hebben ontvangen.

 

De gewijde bedienaren

‘Krachtens goddelijke instelling zijn er onder de christengelovigen in de Kerk gewijde bedienaren, die in het recht ook clerici genoemd worden; de overigen echter worden ook leken genoemd’ (c. 207, 1). Het sacrament van de wijding stelt mannelijke gelovigen blijvend aan tot gewijde bedienaren, in  de graad van bisschop, presbyter (priester), of diaken (c. 1009, 1). Een bisschop of priester dient ongehuwd te zijn en te blijven, een gehuwde kan diaken worden. De permanente diaken is in 1967 in de katholieke kerk heringevoerd.4 Hij vervangt heel- of deeltijds soms de priester,

|467|

en soms behartigt hij de diaconie der kerk. Allen worden ‘gewijd en bestemd om, ieder volgens zijn graad, het Godsvolk te weiden door in de persoon van Christus het Hoofd de taken te vervullen van verkondiging, heiliging en bestuur’ (c. 1008). De bisschoppen en priesters zijn in de eigenlijke zin herders (pastores) van de kerk. Zij zijn door hun wijding de aangewezen personen geworden om kerkelijke jurisdictie- of bestuursmacht te dragen en uit te oefenen (c. 129, 1). Deze wordt onderscheiden in wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht (c. 135, 1). Op basis van hun wijding worden zij benoemd in een concreet ambt, dat kan wisselen. Te denken valt aan de functies van diocesane of hulpbisschop, vicaris van de bisschop, deken, pastoor, rector of aalmoezenier.

Er zijn ook kerkelijke ambten, die openstaan voor daartoe geschoolde katholieke leken (m/v). Zij kunnen de functies van econoom van een bisdom, van rechter bij een diocesane huwelijksrechtbank, van medewerker aan een diocesaan pastoraal centrum, of van pastoraal werker5 in de zielzorg van parochies en instellingen vervullen. Niet alle concrete ambten in de kerk vooronderstellen de wijding.

 

De religieuzen

‘In elk van beide groepen (van geestelijken en leken) zijn er christengelovigen die door de professie van de evangelische raden door geloften of andere gewijde bindingen, door de Kerk erkend en bekrachtigd, zich op bijzondere wijze aan God toewijden en de heilszending van de Kerk dienen’ (c. 207, 2). Bedoeld zijn hiermee vooral de orden en congregaties van paters, broeders en zusters. De orden dateren van vóór 1600, de congregaties van daarna, de meesten stammen uit de 19e eeuw. Zij leiden in abdijen en kloosters een gemeenschapsleven. Zij behoeven de erkenning door de paus of door een bisschop. Eigen oversten en kapittels besturen hen. De drie evangelische raden omvatten de kuisheid omwille van het Rijk der hemelen in de volledige onthouding van het celibaat, de armoede tot navolging van Christus in het gebruik van en de beschikking over goederen, en de gehoorzaamheid in Zijn voetspoor in de onderwerping van de wil aan de wettige religieuze oversten (cc. 598-601). De kloosterlingen vallen wat hun apostolaat naar buiten betreft grotendeels onder het gezag van de plaatselijke bisschop. Het Wetboek behandelt in de cc. 573-746 de Instituten van gewijd leven en sociëteiten van apostolisch leven.

 

De parochie6

Katholieken zijn, zonder dat zij er iets voor hoeven te doen, door waar zij wonen bij een concrete parochie ingedeeld. Deze dient zich pastoraal voor hen in te zetten. Maar de katholieken zelf zijn niet verplicht met hun plaatselijke parochie mee te leven of mee te werken. Niettemin kunnen zij er altijd een beroep op doen. In het recht ‘is een parochie een bepaalde gemeenschap van christengelovigen, in een particuliere Kerk (bisdom) duurzaam opgericht, waarover de herderlijke zorg, onder het gezag van de diocesane Bisschop, aan een pastoor als haar eigen herder toevertrouwd wordt’ (c. 515, 1).  Als zodanig is zij een rechtspersoon, ook in het Nederlandse recht erkend. De parochie vormt de voorgeschreven verdeling van een bisdom in onderscheidene delen (c. 374, 1). De Nederlandse bisdommen kennen naast 1.750 territoriaal omschreven parochies een paar personale parochies voor studenten en allochtonen. De parochies zijn ingericht overeenkomstig het bisschoppelijk Algemeen reglement voor het bestuur van een parochie van de r.k. kerk in Nederland.7

Het pastorale bestuur wordt bepaald door de pastoor, samen met eventuele andere priesters, diakens of pastorale

|468|

werkers, en geadviseerd door het kerkbestuur en de parochievergadering. Het kerkbestuur van tenminste 5 leden, benoemd door of namens de bisschop en onder formeel voorzitterschap van de pastoor, bestuurt als college de parochie voor zover het gaat om het parochiaal vermogen en om alles wat daarmee samenhangt. Het neemt daaromtrent rechtsgeldige besluiten, die soms een voorafgaande bisschoppelijke machtiging behoeven, en behartigt door twee van zijn leden de vertegenwoordiging in en buiten rechte. De parochievergadering van tenminste 10, vaak van 20 tot 25 parochianen, ook door of namens de bisschop benoemd en onder leiding van het kerkbestuur, is een college van advies en overleg over pastorale en vermogensrechtelijke zaken. Zij is in vele gevallen geheel of gedeeltelijk samengesteld uit vertegenwoordigers van parochiële commissies en werkgroepen. Daarin werken vele parochianen als vrijwilliger aan verschillende taken van inhoudelijke, sociale en organisatorische aard.8 Zonder deze medewerking kan een parochie niet meer haar opdracht goed vervullen. Enerzijds zijn er minder pastorale beroepskrachten dan vroeger. Anderzijds komen door het wegvallen van katholieke verenigingen en organisaties aan de parochie steeds meer taken toe, ook van geloofsvorming en katechese9, en zoekt zij contact te houden met vele niet meer kerkende katholieken. De structurering van heel deze arbeid is niet bisschoppelijk geregeld, maar wordt aan de parochies overgelaten.

Al lang kennen vele parochies een Parochiële Caritas-Instelling (PCI) als zelfstandige rechtspersoon.10 Onder meer in verband met deze instelling beschikken vele parochies over werkgroepen voor diaconie of voor kerk en samenleving,11 naast die voor missie, ontwikkelingswerk en vrede (MOV).

Het toenemend gebrek aan priesters als parochie-pastores proberen de bisdommen op verschillende wijze op te lossen overeenkomstig c. 517.12 Met behoud van hun eigenheid worden twee tot vier parochies toevertrouwd aan een of meerdere pastorale beroepskrachten, priesters, soms diakens, en pastoraal werkers. Of in een parochie wordt een pastoraal werker (m/v) aangesteld als feitelijke pastor, terwijl een priester van buiten de pastoorsvolmachten bezit. De pastoraal werker, omdat hij niet gewijd is, heeft minder bevoegdheden dan een priester of diaken, met name inzake de bediening van de sacramenten. Daarom blijft medewerking van een priester noodzakelijk. De derde uitweg bestaat erin tegelijk het ambtelijke liturgieaanbod te verminderen (minder bijzondere vieringen, minder weekenddiensten,  dopen van meerdere baby’s tegelijk en andere) én de medewerking van parochiële vrijwilligers uit te breiden, eventueel tot kerkdiensten onder leiding van parochianen, en te vergroten. De Diocesane Pastorale Centra (DPC) en soms de dekenaten verlenen aan de vorming van kerkelijke vrijwilligers via pastorale scholen, materiaal en studiedagen hun medewerking.

 

De dekens en de dekenaten

In de geschiedenis van de laatste eeuwen zijn de dekens priesters, die eigenlijk als plaatsvervangers (vicarissen) van de bisschop zijn oog en oor vormen naar de parochies en katholieke organisaties toe. Zij hielden toezicht op de zielzorg en op de gehoorzaamheid aan kerkelijke voorschriften. Zij staan aan het hoofd van een dekenaat, waarin meerdere naburige parochies verbonden zijn (c. 374, 2). In Nederland verzorgden zij ook de periodieke bisschoppelijke visitatie. Sinds ruim twintig jaar is hun functie aangevuld met die van communicatie tussen bisdom enerzijds en parochies en kerkelijke instellingen anderzijds, en met die van aandacht voor de pastorale beroepskrachten. Bovendien dienen zij de gezamenlijke aanpak, de onderlinge

|469|

uitwisseling, de samenwerking en ten slotte de pastorale planning in hun dekenaat te bevorderen en te behartigen. Dit heet in het recht, dat een deken ‘de plicht en het recht heeft de gemeenschappelijke pastorale activiteit in het dekenaat te bevorderen en te coördineren’ (c. 555, 1, 1º). Hij heeft in de eigenlijke zin geen kerkelijke bestuursmacht. Hij vermag alleen via overtuiging en persoonlijk gezag werken, en kan bij onenigheden een oplossing in der minne nastreven. De 120 dekenaten in de Nederlandse bisdommen zijn verschillend in omvang. Alle zijn ze te groot om schaal van intensieve samenwerking tussen de parochies te zijn. De deken wordt voor een bepaalde termijn door de bisschop benoemd, veelal voor zes jaar, en alle bisdommen kennen procedures tot aanwijzing van hem vanuit het dekenaat, dat een nieuwe deken behoeft. Hij wordt meestal bijgestaan door een klein bestuur of een grotere raad met vertegenwoordigers van de parochies erin. Voor zijn rechtspersoonlijkheid en zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer kan het dekenaat overeenkomstig het bisschoppelijk Algemeen reglement voor het bestuur van een dekenaat, geldend per 1 januari 1978, de rechtsfiguur van een stichting of vereniging kiezen.

 

De bisdommen en de bisschoppen

De niet-universele, dus particuliere kerken zijn vooral de bisdommen (c. 368). ‘Een bisdom is een deel van het Volk Gods, dat aan een Bisschop wordt toevertrouwd om het in samenwerking met het presbyterium te weiden, zodat het, nauw verbonden met zijn herder, en door hem door het Evangelie en de Eucharistie in de Heilige Geest verzameld, een particuliere Kerk vormt, waarin de ene heilige katholieke en apostolische kerk van Christus waarlijk aanwezig is en werkt’ (c. 369). Omdat het bisdom, niet de parochie, eigenlijk volgens oud-kerkelijke traditie kerk ter plaatse is, geldt: ‘Aan de diocesane Bisschop komt in het hem toevertrouwde bisdom alle gewone, eigen en onmiddellijke macht toe, die voor de uitoefening van zijn herderlijke taak vereist is, uitgezonderd zaken die door het recht of door een decreet van de Paus aan het hoogste of een ander kerkelijk gezag voorbehouden zijn’ (c. 381, 1). Hij moet dus ter wille van de kerk en haar zending in het bisdom voldoende in eigen naam leiding kunnen geven en besluiten kunnen nemen. Deze regel geldt sinds het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie (1962-1965). Het schafte het pauselijke concessiesysteem af: een bisschop kan tot niets bijzonders besluiten, tenzij hem dit uitdrukkelijk door de paus is toegestaan. Het verving dit door het gedecentraliseerde reservatiesysteem: een bisschop kan tot alles wat nodig is besluiten, behoudens datgene wat voorbehouden is aan een hoger gezag in de kerk. Zo kan de bisschop niet de baby-doop als regel afschaffen, om slechts de volwassenen-doop toe te staan.

Alleen aan een bisschop komt in het bisdom de kerkelijke jurisdictie- of bestuursmacht (c. 129, 1) toe. Deze omvat onder het gezag van de paus en van de Romeinse Curie namens hem de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht (c. 135, 1), inclusief de straffende. Ten dele kan de uitvoerende macht worden uitgeoefend door vicarissen-generaal of bisschoppelijke vicarissen, priesters die namens en met de bisschop het bisdom leiden (cc. 134, 3; 475-481). Ook bisschoppelijke gedelegeerden kunnen dit doen. Voor de rechtspraak kent een bisschop gerechtsvicarissen en diocesane rechters. Zij houden zich in het officialaat praktisch alleen bezig met uitspraken over aanvragen tot ongeldigverklaring van huwelijken van katholieken. De bisschop wordt verder bijgestaan door de diocesane curie (cc. 469; 482-491), die onder meer de econoom en een Raad voor Economische Aangelegenheden (REA) omvat (cc. 492-494). Deze Raad heeft inspraakrechten,

|470|

doordat hij soms gehoord moet worden, en soms zijn instemming voor bepaalde handelingen vereist is.

Elk bisdom dient een priesterraad te hebben, de senaat van de bisschop. Hij vertegenwoordigt het presbyterium en het is zijn taak ‘de Bisschop in het bestuur van het bisdom volgens het recht te helpen om het pastorale welzijn van het hem toevertrouwde deel van het volk Gods zo goed mogelijk te leiden’ (c. 495, 1.). De helft of meer der leden wordt door de priesters vrij gekozen. De raad heeft een adviserende stem. In aangelegenheden van  groter belang dient de bisschop hem te horen. In sommige landen bestaan er diocesane of kathedrale  kapittels van priesters. Hun adviserende taak is overgenomen door de priesterraad. In ons land zijn de kapittels gehandhaafd, omdat zij het recht hebben namen van kandidaten, als er een nieuwe bisschop moet komen, aan Rome aan te bevelen. Dit is geen voordrachtsrecht, dat Rome verplicht daaruit er een te benoemen. Indien mogelijk, dient in ieder bisdom een diocesane pastorale raad ingesteld te zijn. Het is zijn taak ‘onder het gezag van de Bisschop te bestuderen wat op de pastorale activiteiten van het bisdom betrekking heeft, hierover te beraadslagen en daaromtrent praktische besluiten voor te stellen’ (c. 511). Het bestaat vooral uit leken en heeft een adviserende stem. Tenslotte vergadert de bisschop geregeld met de dekens en andere adviesorganen voor bijzondere terreinen.

 

De bisschoppenconferenties

Bijna in elk land, waar de katholieke kerk zit, is er een landelijke bisschoppenconferentie. Zij vormt niet het collegiale bestuur van de kerk in een gebied. Want de gehele kerk bestaat primair in en uit bisdommen, niet uit landskerken. De bisschoppen ‘oefenen daarin gezamenlijk bepaalde pastorale taken voor de christengelovigen van hun gebied uit’ (c. 447). Tot besluiten met ten minste twee derde van de stemmen, die alle leden verplichten, kan zij maar in zeer weinig, omschreven, door de paus toegestane gevallen komen. Zij is primair een orgaan van onderling beraad, dat de zending van de kerk bevorderen moet.

 

Het hoogste gezag van de kerk

De bisschop van Rome is de paus, ‘het hoofd van het Bisschoppencollege, Plaatsbekleder van Christus en Herder van de gehele Kerk hier op aarde; daarom bezit hij krachtens zijn ambt de hoogste, volledige, onmiddellijke en universele gewone macht in de kerk, die hij altijd vrij kan uitoefenen’ (c. 331). De paus bezit voor zijn dienst aan de eenheid de benodigde bevoegdheid om deze dienst ook daadwerkelijk te kunnen behartigen. Het bisschoppencollege, al of niet in oecumenisch concilie bijeen, ‘is, samen met zijn hoofd en nooit zonder dit hoofd, ook subject van de hoogste, volledige macht over de gehele Kerk’ (c. 336). Onder bepaalde voorwaarden bezitten de paus en het bisschoppencollege onfeilbaarheid in het leergezag (c. 749). ‘Geen leer dient als onfeilbaar gedefinieerd beschouwd te worden, tenzij dit duidelijk vaststaat’ (c. 749, 3). De bisschoppensynode met aangewezen bisschoppen uit de gehele kerk of uit een bepaald deel ervan, met religieuze oversten en de prefecten van de bestuursdepartementen van de Romeinse curie wordt door de paus periodiek bijeengeroepen en voorgezeten. Zij brengt over de behandelde onderwerpen wensen aan hem uit (c. 343). Verder staan de kardinalen, de Romeinse Curie en de pauselijke gezanten de paus in zijn opdracht ten dienste.

|471|

Onderling erkende of vastgelegde gemeenschappelijkheid van kerken in Nederland

In 1968 richtten met andere kerken de Rooms-Katholieke Kerkprovincie in Nederland (RKKN), de Nederlandse Hervormde Kerk (NHK) en de Gereformeerde Kerken in Nederland (GKN) de Raad van Kerken op. De preambule van de Statuten stelt: ‘De kerken aangesloten bij de Raad van Kerken in Nederland, willen in getuigenis en dienst gestalte geven aan de gemeenschap van kerken’. Deze zelfbinding wordt uitgewerkt in art. 2 Taak. ‘De raad heeft inzonderheid tot taak: a. het beraad over en het gestalte geven aan de samenwerking en eenheid van de kerken in getuigenis en dienst door het initiatief te nemen tot en het bevorderen van al datgene wat alle of een deel van de kerken, die aan de Raad deelnemen, gezamenlijk kunnen doen. b. de gezamenlijke bezinning op vragen aangaande geloof en leven en het bevorderen van die bezinning in de kerken’. In de Raad is iedere kerk vertegenwoordigd door twee leden van haar leidinggevende lichamen.

In 1966 kwam in een uitwisseling van brieven de wederzijdse dooperkenning tot stand tussen de RKKN en de NHK, die in 1967 aan beide kerken werd medegedeeld. In 1968 kon hetzelfde gebeuren in een gemeenschappelijke verklaring van de RKKN en de GKN. In datzelfde jaar erkende de RKKN de doop bediend in de Evangelisch-Lutherse Kerk (ELK) en voorwaardelijk die bediend in de Remonstrantse Broederschap.

In 1971 verscheen de Gemeenschappelijke verklaring over het kerkelijk-gemengd huwelijk van de NHK, de GKN, de ELK en de RKKN.13 Deze bevat in haar bijbelse uitgangspunten een beperkte, principiële, maar reële overeenstemming over het verstaan van het huwelijk naar christelijk belijden. Zij biedt verder de concrete afspraken over de huwelijksinzegening, over de gemeenschappelijke pastorale zorg aan de kerkelijk-gemengd gehuwden en over de heilige doop en de opvoeding van kinderen uit een dergelijk huwelijk.

Verdere oecumenische overeenstemming of afspraken bestaan er niet tussen alle tot nu toe genoemde kerken in Nederland. De verschillende gesprekken over de maaltijd des Heren en het kerkelijke ambt hebben daartoe niet kunnen leiden.

 

Noten

1 Latijns-Nederlandse Uitgave, Brussel/Hilversum, 1987, XCVII-855 blz. Daaruit worden hier de regels ofwel canones aangehaald, afgekort als c. of cc. Een alomvattend commentaar hierop in het Nederlands is er niet. In het Engels: The code of canon Law. A text and commentary commissioned by the canon law society of America. Ed. by. J. Coriden, T.J. Green, D.E. Heintschel, London, 1985, ISBN 0 225 66424 0, XXVI-1152 blz.; in het Duits: Handbuch des katholischen Kirchenrechts, Hrsg. von J. Listl, H. Müller, H. Schmitz, Regensburg, 1983, ISBN 3 7917 0860 0, XLIII-1211 blz.
2 Wanneer het Wetboek spreekt over christengelovigen, zijn bedoeld de katholieken.
3 R.G.W. Huysmans (1986), Het recht van de leek in de r.k. kerk van Nederland. Gooi en Sticht, Hilversum, 221 blz.
4 Bisschoppelijke Kaderwet van het permanente diakonaat in Nederland van 5 juni 1975.
5 Sinds januari 1984 is er een bisschoppelijke Rechtspositie van pastorale werkers, tweede, herziene druk oktober 1989. Hun bevoegdheden zijn omschreven in de bisschoppelijke brief Roeping en zending van de pastoraal werk(st)ers, Utrecht 19 juni 1989.
6 Werkgroep Nederlandstalige Canonisten (WNC), De parochie. Hoofdlijnen voor de structuren van een geloofsgemeenschap (1988), Acco, Leuven/Amersfoort, 215 blz.
7 De laatste versie hiervan geldt per 1 januari 1989.
8 Kerk metterdaad. Onderzoek in 1987 onder vrijwilligers in een aantal r.k. parochies in Nederland, (1989). Gooi en Sticht, Hilversum, 111 blz.; N.J.M. Derksen (1989), Eigenlijk  wisten we het wel, maar we waren het vergeten. Een onderzoek naar parochieontwikkeling en geloofscommunicatie in de parochies van het aartsbisdom Utrecht. Kok, Kampen, 404 blz.
9 M.F.M. van den Berk en R.G. Scholten (1989),

|472|

De moeizame weg van belering naar leren. Opzet van de katechese in de parochies van de bisdommen Haarlem en Rotterdam, Gooi en Sticht, Hilversum, 189 blz.
10 Nieuw bisschoppelijk Algemeen reglement voor het bestuur van een (inter)parochiële caritas-instelling in de Nederlandse r.k. kerkprovincie, geldend per 1 juli 1991.
11 Er is een apart tijdschrift Diakonie en parochie, dat in 1992 in zijn vierde jaargang is.
12 E. Verbraak (1991), Priestertekort? Een inventarisatie van oplossingen in Nederland, z.u., z.p.
13 De dooperkenning en de verklaring over het gemengde huwelijk zijn onder andere te vinden in het Oecumenisch Vademecum, Uitgave Hervormd Romeberaad/Sectie Rome-Reformatie GKN/Willibrordvereniging, ’s-Hertogenbosch, 1991.