Boer, E.A. de

Belijdenis en leergesprek

Genre: Literatuur, Bladartikel

|491|

 

Belijdenis en leergesprek

Over binding aan de Drie formulieren van eenheid (2)1

In veel gemeenten worden de belijdende leden opgeroepen namen op te geven: wie heeft gaven van de Geest om diaken of ouderling te zijn? Mannen vragen zich af: zal ik deze keer gevraagd worden? De laatste tijd hoor ik ook wel eens: ik weet niet of ik in déze kerk wel ambtsdrager wil zijn. Bedoeld wordt: deze kerk waar ik me aan de belijdenissen moet binden. Je voelt je best thuis in de concrete gemeente van de Heer, maar dat ‘vrijgemaakte’ hoeft niet zo nodig.

Profetie voedt belijden

Tussen de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) en de Nederland Gereformeerde Kerken is binding aan de belijdenis een gespreksthema. Nu kunnen onze DKE zeggen: bij óns wordt de binding onverkort gehandhaafd. Dat zou echter verhullen dat de idee van ‘binding’ en wel aan lange belijdenissen uit vroeger tijd voor sommige kerkleden wel degelijk een probleem is. Hoe lossen we dat, zeg maar, populariteitsgebrek op?

In het vorige artikel schreef ik: ‘de belijdenis staat kerkrechtelijk op twee benen: het ene been is dan van binding door ondertekening, het andere been is het recht op revisie [nl. van de confessie]. Anders gezegd, het gravamen is de kerkrechtelijke tegenhanger van de binding. Je tekent voor de leer, zoals in de confessies verwoord, en doet dat met een vrij geweten, omdat de confessie altijd aan de Schrift getoetst wordt.’

Tegelijk constateer ik: de binding raakt mank als het tweede been, het recht van gravamen,

|492|

in onbruik raakt en blijft. Als gravamen een negatieve klank heeft: ‘bezwáárschrift’. Terwijl de ruimte tot belijden en tot vernieuwing van het belijden positief is. Dit komt immers op uit wat in de 16e en 17e eeuw genoemd werd: de ‘vrijheid van de profetie’. Profetie in de betekenis van schriftuitleg, zodat het gezagvolle Woord spreekt in kerk en wereld. Lang niet alles uit de Schriften is in de belijdenissen nagesproken. Vanuit de verkondiging van het Woord wordt het belijden (misschien niet praktisch, wel) principieel en voortdurend gevoed. Dus zou de belijdenis ook steeds open moeten staan voor verrijking en actualisering. Dát is wat met het recht van gravamen en de mogelijkheid van revisie bedoeld wordt.

Binding en gezag

De belijdenis kreeg een kerkrechtelijke rol: de ambtsdrager moet zich door ondertekening binden aan de leer van de kerk. De lijn van mijn vorig artikel was: daar hoort een levendiger werken aan de belijdenis bij dan wij gewend zijn. Helaas, voorlezing en wijziging raakten aan het begin van de 17e eeuw in onbruik; het formulier werd ondertekend in plaats van de belijdenis zelf; er gingen eeuwen voorbij zonder noemenswaardige herziening. Ook de GKv hebben mijns inziens een probleem met de binding.

Maar er bekruipt mij intussen een akelig gevoel. Ik acht het voor ambtsdragers goed dat er binding aan de belijdenissen is. Ik wil geen kritiek leveren op de inhoud ervan. Als een ander dat op een bepaald punt doet, kom ik met een verdediging om de belijdenis recht te doen en niet te overvragen.
- Maar dat de confessies niet in alle leerstukken in het héden adequaat het geloof in het schriftonderwijs verwoorden — daar kan ik niet omheen.
- Dat er interpretatiekwesties (in de kerken, tussen tradities) zijn — dat is een feit. Dat je de geschiedenis moét kennen om ze correct te lezen — dat hoort erbij.
- Bij het ontbreken van leergesprek op allerlei niveau zal elke weg om op onderdelen tot herziening te komen een lange en zware strijd worden.

En het akelige gevoel dat mij bekruipt is: ondermijn ik niet ongewild toch het kerkelijk gezag van de belijdenissen, in een tijd waarin leerstelligheid zo weinig interesse ontmoet? Ik wil het geestelijk gezag van de belijdenis niet aantasten, maar raak er steeds meer van overtuigd dat we het niet redden met (bredere) confessies uit een voorbije tijd. We doen onszelf tekort als we het onderwijs van de Schrift niet adequaat in déze tijd verwoorden.

Actueel belijden

Het antwoord lijkt simpel en is sinds enige tijd haast obligaat geworden: ‘laten we een nieuwe en actuele belijdenis maken!’ Maar dat is niet zo eenvoudig als het lijkt. Immers:
- Historisch gezien gaf een concrete aanleiding vaak de stoot tot het opstellen van een belijdenis. Wanneer is die aanleiding er en hoeveel mensen moeten het daarover eens zijn?
- Er is een katholieke breedte nodig. Hoe vinden we die nu de gereformeerde wereld zo verdeeld is?
- Ook bij een nieuwe belijdenis moet de kerkrechtelijke binding geregeld worden. Wil de individualiteit van nu wel gebonden zijn?

Ik vraag mij af of een nieuw te schrijven belijdenis à la de Drie formulieren van eenheid wel de juiste vorm voor déze tijd is. De vorm hangt samen met de kennistheorie van die tijd (onder invloed van renaissance en humanisme). Wij zijn door de Verlichting (rationalisme) heengegaan en in de postmoderne tijd terecht gekomen. Ik tast naar een antwoord op de vraag: welke vorm zou een confessie vandaag moeten hebben?

Binding in de NGK

Uit allerlei kerkelijke documenten kan geïllustreerd worden dat de NGK serieus over de ondertekening van de confessie zijn.

- Proponenten verklaren door ondertekening ‘dat wij de Heilige Schrift aanvaarden als het onfeilbare, geïnspireerde Woord van God en als enige regel voor geloof en leven; dat wij ons bij het proponeren, in de eenheid van het ware geloof, trouw zullen houden aan de belijdenis der kerk, te weten de drie algemene belijdenisgeschriften en de drie Formulieren van eenheid; en dat wij niets zullen leren dat daarmee in strijd is.’ Zie daar, een ondertekeningsformulier. Anders dan het Dordtse, maar toch.

- Predikanten tekenen onder meer hiervoor: ‘Wij erkennen de drie algemene belijdenisgeschriften en de drie Formulieren van enigheid als getrouwe onderwijzing in en verdediging van de waarheid der Schrift; en aanvaarden die krachtens hun overeenstemming met Gods Woord als getuigenis van ons geloof en richtsnoer voor onze ambtsbediening, te weten de prediking van het evangelie, de handhaving van de rechte leer en de weerlegging en bestrijding van dwaalleringen.’ Ik teken ervoor!

Deze formuleringen wortelen in de ‘Verklaring’ waarmee het Akkoord voor Kerkelijk Samenleven begint.

Nu kunnen we plussen en minnen: ja, maar niet alle kerken hebben het AKS aanvaard. En: in de NGK gaat men anders om met de áárd van de binding. Daar is de eerder genoemde ‘Balans’ ook eerlijk over. Dr. Wilschut spreekt van ‘een blijvend probleem’.1

Wordt het geen tijd er een gezamenlijk probleem van te maken? En er dus samen de schouders onder te zetten.

GKv en NGK

Hoe moet het dan verder tussen GKv en NGK?

1. Het verschil ten aanzien van de aard van de binding aan de belijdenis, zoals het tussen de GK(v) en NGK bestaat, lijkt me secundair. Het vloeit voort uit het dieper liggend probleem: de brede kerkelijke belijdenissen (met hun juridische rol) zijn van ouder datum. Dat probleem is deel van beide kerkformaties.

2. We schieten er niets mee op de binding te nuanceren. Er moet overeenstemming zijn tussen de heilige Schrift en de confessie, wil van een kerkelijke belijdenis sprake kunnen zijn. Een lichtere binding of soepeler omgang bij afwijking lost niets op. Er ontstaat wel leervrijheid op een bepaald

|493|

punt.

3. Bij verschil van inzicht in de juistheid van de aangenomen belijdenissen kan het vruchtbaar zijn te trachten zo’n punt opnieuw in het licht van de Schrift te bespreken en onder woorden te brengen. Ik bepleit niet terugkijken op de juiste interpretatie van de confessie, maar vooruit denken. Een aangelegen punt lijkt me de eeuwige verkiezing en menselijke verantwoordelijkheid.

4. Laten zulke punten op kerkverbandelijk vlak — in overleg — vastgesteld worden, zodat er een kerkelijke opdracht is om tot eensgezinde overtuiging en formulering te komen. Uit de plaatselijke samenspreking kunnen zulke punten aangedragen en in de kerkelijke weg voorbereid worden.

5. Misschien groeien we in die weg naar een omvattend nieuw belijden toe. In elk geval zullen we in die weg positief bezig zijn met a. wat ons verbindt en b. waarin we voor gezamenlijke vragen staan.

6. Van de NGK mogen we vragen hun positie te bepalen: niet kritisch ten opzichte van de aangenomen belijdenissen, maar positief op actueel belijden van het onderwijs van Gods Woord gericht.

Leergesprek

Eerder vertelde ik dat de belijdenis, bijvoorbeeld in Frankrijk, aan het begin van de synode werd voorgelezen. Dat het ook te maken met een soms wat chaotisch drukproces: wat was de juiste lezing en dus editie? Maar in dat kader kon ook correctie voorgesteld worden. Dat roept de vraag op: in hoeverre zijn onze kerkelijke vergaderingen met de léér van het geloof bezig? Alleen als er een bezwaarschrift tégen iemands leer wordt ingebracht. Anders niet. De instemming die bij het begin van de synode met de belijdenissen gevraagd wordt, is goed bedoeld, maar toch formeel.

Wat zou het mooi zijn als de kerken punten aandroegen waarover we sámen, in kerkelijke vergadering bijeen (op welk vlak ook), helderheid kunnen zoeken! Of als kerkformaties, zoals NGK en GKv, zich sámen bogen over punten waarop verschil van inzicht lijkt te bestaan. In vertrouwen op verlichting door de Geest in het lezen van de Schriften. In gebed om eenheid in leer en leven.

Handreiking

Dan moeten we het begrip belijdenis minder star hanteren. Laat me dat illustreren. De synode te Amersfoort kreeg (als uitvoering van de opdracht van de GS Zuidhorn aan deputaten) een voorstel voorgelegd: geef een handreiking uit op het punt van de samenhang van vierde gebod en zondag. Deputaten hadden in hun rapport een passage gezet om de kerkelijke status van zo’n handreiking duidelijk te maken. Voorzichtig schreven ze: ‘Welke kerkelijke status heeft zo’n getuigenis en onderwijs? Niet die van belijdenistekst, een soort vierde formulier van eenheid’. Wel vergeleken zij de handreiking met a. liturgische formulieren (op het punt van onderwijs) en b. leerstellige ‘Testimonies’ van zusterkerken (als getuigenis van de kerk naar buiten toe).

In de discussie ter synode vertrouwden sommige afgevaardigden het niet. Krijgen we nu toch een extra soort ‘belijdenis’? Waaraan ambtsdragers gebónden kunnen worden? Merkwaardig is hoe juist mensen die pal staan voor belijdenis en binding, zich een stuip schrikken als het om voortgaand belijden gaat. Dan spreken zij alsof ‘binding’ visioenen van conflict oproept. Of… doet het dat ook?

Vreemd eigenlijk. Hebben de kerken een unieke kans om zich uit te spreken over onderwijs en praktijk van de zondag, en geven het een zo laag mogelijk profiel! De Handreiking ‘heeft niet meer gezag dan een gewoon synodebesluit …’ werd gezegd. Daardoor ligt het nu ergens in de Acta verstopt en is het digitaal wel te vinden. Maar ik komen hele kerkenraden tegen die van het bestaan van zo’n handreiking niets afweten… Fijn, een nieuwe complete versie van het Gereformeerd Kerkboek. Maar wat een gemiste kans: dáár had de Handreiking een mooie, kerkelijke, toegankelijke plaats gekregen. Maar ja, stel je voor dat er onduidelijkheid komt over de status en het gezag… De kerkorde past wel in het Kerkboek, maar de Handreiking is geen belijdenis. Wilt u daar goed om denken?!

Schriftgeleerden

Goed, ik heb mijn ei gelegd. Waar het mij om gaat is: laten we vrijmoedig schriftgeleerden aan het werk zetten. Om schriftuurlijk onderwijs op allerlei punten op te zetten. Op punten die ons lijken te verdelen of samen in verwarring brengen. Dat is meer vruchtbaar dan nog een rond over de aard-van-de-binding-aan-de-belijdenis. We kunnen de NGK in een nieuwe gespreksrond vast wel tot nog een concessie bewegen. Maar dan nog liggen er punten die niet in de confessie aan de orde komen. Zoals vrouw en ambt. Of gaven van de Geest.

Ik zie uit naar inhoudelijk gesprek over de leer van de Schriften. In kerkelijke vergaderingen én in ontmoetingen tussen kerkformaties. Niet op armlengte afstand, maar met de wil om ons met de mogelijkheid van kerkelijke hereniging te laten verrassen — als God het geeft.

Noot:

1 In Nader Bekeken schreef dr. H.J.C.C.J. Wilschut over de ‘balans van het gesprek over de binding aan de belijdenis’ (van Deputaten kerkelijke eenheid en de Commissie voor Contact en Samenspreking) (Nader Bekeken februari 2007, 36-9).