Nieuw op te richten kerkeraden.

Art. 38. Welverstaande, dat in de plaatsen, waar de Kerkeraad voor het eerst of op nieuw is op te richten ’t zelve niet geschiede, dan met advies van de Classe. En waar het getal van Ouderlingen klein is, zullen de Diakenen door plaatselijke regeling mede tot den Kerkeraad kunnen genomen worden;

|86|

hetgeen altijd geschieden zal, waar dit getal op minder dan drie is bepaald.

De formatie of reformatie der kerken wordt niet van boven opgelegd. Zij komt uit de gelovigen zelf op.
Toch mag ze niet geschieden dan met advies van de classis. Dit advies is niet nodig tot het wezen, maar tot het welvaren der kerk; omdat de te institueren kerk tot het kerkverband behoort toe te treden, oordeelt de classis of die kerk levensvatbaarheid heeft. Is er geen hulp van een naburige kerk dan wijzen de gelovigen personen aan, met gebed tot God, om ze in het ambt te stellen. Die nu geïnstitueerde kerk treedt vrijwillig tot het kerkverband toe, al is ze naar Christus’ wil wel daartoe geroepen.
Gelijk zij vrijwillig toetreedt, kan zij dat kerkverband ook weer verlaten, al mag ze voor God dat alleen doen om gewettigde reden.

Daarbij is gevoegd, dat waar het getal van de ouderlingen klein is, zullen de diakenen door plaatselijke regeling mede tot de kerkeraad kunnen genomen worden. Daar staat kunnen, maar als het getal minder is dan drie, moet het.

Maar nu komt de vraag of de diakenen in de kerkeraad zitting hebben op grond van de Schrift, en die vraag kan moeilijk met ja beantwoord worden.
Prof. P. Deddens komt in „de positie van de diakenen ten aanzien van de kerkeraad” tot de conclusie: „dat schrijft Gods Woord niet voor en geeft ook generlei aanwijzing, dat diakenen zullen deelnemen aan de regering der gemeente”.
Wel staat in Art. 30 van de Ned. Gel. Berl., dat er ook opzieners en diakenen zijn om met de herders te zijn als raad der kerk, maar de kerkenordening is hiermee niet in overeenstemming, die in Art. 37 zegt: „in alle kerken zal een kerkeraad zijn, bestaande uit de dienaren des Woords en de ouderlingen”. Evenzo het bevestigingsformulier: „te zamen een college of gezelschap, zijnde als een raad der kerk en vertoonende heel de gemeente”.
Dit „als” is er bijgevoegd niet om te ontkennen, dat de kerkeraad regeermacht heeft, maar om de gedachte te bestrijden, als zou de kerkelijke macht en regeringsbevoegdheid gelijksoortig zijn aan de wereldlijke. Dit „als” doet dus niets te kort aan de regeermacht van de kerkeraad.
Er is dus geen overeenstemming tussen de Geloofsbelijdenis en de Kerkenordening met het Formulier.

|87|

Hoe komt het nu, dat de Geloofsbelijdenis zo spreekt?
Als nu de bedoeling der kerken is, reeds vanaf de Synode van Middelburg 1581, dat de kerkeraad bestaat uit dienaren en ouderlingen, waarom heeft men dan bij de herziening der Confessie op de Synode van Dordrecht Art. 30 niet veranderd? En het antwoord is: met het oog op de Engelse afgevaardigden, aanhangers van het episcopale stelsel van kerkregering, was ter Synode vooraf besloten de Artikelen 30, 31 en 32 van de Confessie van de revisie uit te sluiten.

Een meer schriftuurlijk weg dan hulpdiakenen en hulpouderlingen is, dat in een kleine kerkeraad de ouderlingen advies geven aan de diaken(en) en de diaken(en) desgevraagd advies geven aan de ouderlingen opdat er op deze wijze goede samenwerking zij.