De diensttijd der ouderlingen en diakenen.

Art. 27. De Ouderlingen en Diakenen zullen naar plaatselijke regeling twee of meer jaren dienen, en alle jaar zal een evenredig deel aftreden. De afgetredenen zullen door anderen vervangen worden, ten ware dat de gelegenheid en het profijt van eenige Kerk, bij de uitvoering van Artt. 22 en 24, een herkiezing raadzaam maakten.

Uit het nieuwe testament krijgen we de indruk, dat de ambtsdragers voor het leven verkozen werden. In de reformatietijd waren onderscheidenen in navolging van Calvijn voorstanders van de regeling, dat telkens een deel aftreedt. Hierdoor voorkomt

|73|

men hierarchie. Bovendien worden de ambtsdragers daardoor niet al te zeer belast en komen ook andere krachten tot ontplooiing. Is herkiezing daarbij geoorloofd, dan is de verkiezing vaak niet anders dan een schijnvertoning, daar de aftredenden dan gewoonlijk toch herkozen worden, terwijl het des te pijnlijker is, wanneer iemand niet meer herkozen zou worden. Daarom is het goed, dat elk jaar een evenredig deel aftreedt en door anderen vervangen wordt. Een uitzondering wordt gemaakt voor het geval, dat het profijt van de gemeente het nodig maakt, dat de diensttijd wordt verlengd, wat natuurlijk niet zeggen wil, dat hier willekeur mag heersen, hetgeen ongenoegen in de gemeente zou kunnen geven; voor verlenging van de diensttijd moeten grondige redenen aanwezig zijn.