Het ouderlingschap en het diaconaat

Hoe het ambt verkregen wordt

Art. 22. De ouderlingen zullen door het oordeel des Kerkeraads en der Diakenen verkozen worden, volgens de regeling, die daarvoor plaatselijk in gebruik of door den Kerkeraad vastgesteld is; bij welke regeling het naar de gelegenheid van iedere Kerk vrij zal zijn, van tevoren de gemeenteleden in staat te stellen op geschikte personen de aandacht te vestigen, en voorts vrij zal zijn, voor de verkiezing zelve zooveel ouderlingen, als er van noode zijn, aan de gemeente voor te stellen, om, van diezelve (ten ware dat er eenig beletsel voorviel) geapprobeerd en goedgekeurd zijnde, met openbare gebeden en stipulatiën bevestigd te

|65|

worden, of een dubbel getal aan de gemeente voor te stellen, om het door haar gekozen halve deel op dezelfde wijze in den dienst te bevestigen, volgens het Formulier daarvan zijnde.

Art. 24. Dezelfde wijze, die van de Ouderlingen gezegd is, zal men ook onderhouden in de verkiezing, approbatie en bevestiging der Diakenen.

Bestaat de wettelijke beroeping van de dienaren des Woords in vier stukken, nl. de verkiezing, de examinatie, de approbatie en de bevestiging, — de roeping tot het ambt van ouderling of diaken bestaat uit drie: de examinatie vervalt.

Wat de verkiezing betreft, deze geschiedt evenals die van de dienaren des Woords door de gemeente, Hand. 6: 2, 3; 14: 23; artikel 31 Ned. Gel. Als in Ti. 1: 5 gezegd wordt, dat Titus van stad tot stad ouderlingen moet aanstellen, is dit niet in strijd met de andere schriftwoorden, waarin duidelijk van de verkiezing door de gemeente gesproken wordt; bedoeld wordt: de instelling in het ouderlingenambt, of wat wij zouden noemen: de instelling van de ambten. Evenals bij de verkiezing van de dienaren des Woords geeft de kerkeraad daarbij de leiding, behalve wanneer een gemeente weer of voor het eerst geïnstitueerd wordt, in welk geval bij ontstentenis van een kerkeraad de keuze geschiedt door vrije stemming uit en door de mannelijke leden.

Wat nu de praktische uitvoering betreft bepaalde de synode van Embden, 1571, dat de verkiezing zou geschieden als die van de dienaren des Woords, dat wil dus zeggen: door „de consistorie”, d.i. door de kerkeraad, echter zonder advies van classis of dienaren uit genabuurde kerken, waarna dan volgt de approbatie van de gemeente. In gemeenten, waar de verkiezing door het volk geschiedde, mocht deze verkiezingswijze bestendigd blijven tot hierover nader door een generale synode zou zijn beslist.

De synode van Dordrecht, 1574, bepaalde: „Aengaende t’ verkiesen der Ouderlinghen ende Diaconen, dat sal gheschieden na het wtwys des 14 Artikels der Embdtsche versamelinghe, dat namelick de Consistorie t’ recht der verkiesinghe hebben sal”. Hier werd echter bijgevoegd: „De Consistorie sal dubbel ghetal der Ouderlinghen ende Diaconen der Ghemeijnte voorstellen de welck de helft daer wt sal kiesen”.

De synode van Dordrecht, 1578, bepaalde: „Het recht der benoeminghe der Ouderlingen sal bij den Kercken-raet staen,

|66|

Alsoo dat het na ghelegentheyt van een yder Kercke den Kerckenraet vrij staan sal, ofte een enckel ghetal van soor vele ouderlinghen alser noodigh syn der ghemeynte voor te stellen om aenghenomen te werden te werden ten ware datsy yet daerteghen hadden, Ofte een dobbel ghetal, wijt het welcke vercoren synde sullen daerna noch andere acht daghen der ghemeynte voorgestelt werden eer datse in haren dienst werden bevestight, Welcke wyse oock in de verkiesinghe der Diakenen ghehouden sal worden”.

Bepaalde dus de synode van 1574, dat de kerkeraad het recht der verkiezing zou hebben, maar dat de gemeente zou ogen kiezen uit een dubbel getal; in 1578 werd dit nader gestipuleerd, door de twee mogelijkheden beide te omschrijven: de kerkeraad kan een enkel getal aan de gemeente voorstellen om te worden geapprobeerd, of een dubbel getal om daaruit te doen kiezen.

De synode van Middelburg, 1581, handhaafde deze wijze van verkiezing, maar formuleerde enigszins anders. Zij redigeerde dit artikel aldus: „De Ouderlingen sullen door het oordeel des Kerckenraets ende der Diaconen vercoren werden, soo dat het na de ghelegenthey van een yder Kercke vrij sal syn soo veel Ouderlinghen alsser van noode zijn der Ghemeynte voor te stellen, om vande selue (ten ware datter eenich beletsel voorviele) gheapprobeert ende goet ghekent, ende met openbaren ghebeden beuesticht te werden: Of een dobbel ghetal, om het half deel bij der Ghemeynte gheapprobeert op deselue wyse inden Dienst te beuestighen”. Wat de diakenen betreft bepaalde de synode, dat de verkiezing op dezelfde wijze zou geschieden als bij de ouderlingen. Het valt op, dat de verkiezing dus niet alleen aan de kerkeraad staat, maar aan de kerkeraad en de diakenen. Niet omdat deze tot de kerkeraad behoren, maar omdat zij als ambtsdragers ook het vertrouwen der gemeente genieten en de kring alzo iets ruimer wordt genomen. Ook komt hier de uitdrukking het eerst voor, dat de ouderlingen (en diakenen) verkoren zullen worden door „het oordeel des kerkeraads en der diakenen” (presbyterii et diaconorum suffragiis), d.w.z. door het verkiezend oordeel, het stemmen. Dit drukt dus hetzelfde uit als wat in 1574 en 1578 uitgesproken is, dat de kerkeraad het recht heeft. Het zwaartepunt bij de verkiezing ligt dus bij de kerkeraad. Onze vaderen waren bevreesd voor de vrije volkskeuze, al was er allerminst de tendens om het volk onmondig te verklaren. Zie hierover breedvoerig wat erover geschreven is in de verklaring van artikel 4.

|67|

Zoals de synode van 1581 dit artikel redigeerde is het blijven staan in de kerkorde van 1586, en in 1619, slechts met de toevoeging, dat de bevestiging zal geschieden volgens het desbetreffende formulier.

De synode van 1905 breidde het recht der gemeente uit overeenkomstig de opgekomen praktijk, door erbij te voegen: „volgens de regeling, die daarvoor plaatselijk in gebruik of door de kerkeraad vastgesteld is; bij welke regeling het naar de gelegenheid van iedere kerk vrij zal zijn, van tevoren de gemeenteleden in staat te stellen op geschikte personen de aandacht te vestigen”. De beginselen, waarvan dit artikel uitgaat, zijn dus deze:

1. Het recht van verkiezing van ouderlingen en diakenen berust bij de kerkeraad-met-de-diakenen („door het oordeel des kerkeraads en der diakenen”, volgens de redactie van 1581, zie boven).

2. Dit sluit de medewerking der gemeente niet uit. Nimmer mag de kerkorde in strijd zijn met wat schrift en belijdenis bepalen (zie boven). Het is de héle kerk, dus de kerkeraad-met-de-gemeente, die verkiest. Onze vaderen hebben daarbij het zwaartepunt gelegd in de kerkeraad en aan de gemeente slechts de mogelijkheid van een beperkte medewerking gegeven in de daad van het kiezen, en voorts de approbatie om eventuele bezwaren tegen de voorgesteld (synode van 1578) of gekozen kandidaten te kunnen inbrengen. Daar was in die tijd alleszins reden voor. Het hoogste ideaal is echter niet bereikt; de kerkeraad kon de verkiezing geheel aan zich houden; en wat de approbatie betreft: deze is een handeling in de sfeer van de tucht, heeft dus betrekking op leer en leven der gekozenen, maar beslist niets over de al-of-niet-wenselijkheid om de gekozenen of anderen te zien gesteld in het ambt.

3. Beter is, wat de synode van 1905 bepaalde, door, hetgeen in de praktijk is opgekomen, in de kerkorde op te nemen, namelijk een ruimere deelname der gemeenteleden aan het verkiezingswerk. Dr. H. Bouwman achtte terecht een andere formulering beter door namelijk eenvoudig te bepalen: „De ouderlingen zullen door het oordeel des kerkeraads en der diakenen met medewerking van de gemeente, gekozen worden”.

Wat de praktische uitvoering betreft is deze gang van zaken de gebruikelijke: de kerkeraad nodigt de gemeente uit, de aandacht te vestigen op personen, die zij geschikt acht voor het ambt (dit is echter geen voor-stemming!). De kerkeraad schrijft al deze

|68|

namen op een lijst, vult deze eventueel aan met andere namen, bespreekt de voorgestelde personen en schrapt de namen van hen, die om welke reden dan ook niet in aanmerking kunnen komen (gecensureerden; personen, die om gezondheidsredenen of werkzaamheden de benoeming niet zouden kunnen aanvaarden; ook zulken, die door huiselijk of persoonlijk leven of onkunde niet geschikt zijn, e.d.). Uit de overgebleven namen (de groslijst) wordt een dubbel aantal gekozen en dezen worden aan de gemeente voorgedragen, opdat het halve deel daaruit zou verkozen worden. Op die wijze is er de volle medewerking der gemeente en is er ook de leiding van het ambt om te voorkomen, dat onwaardigen of geheel-ongeschikten zouden verkozen worden. Vooral in de grote gemeenten, waar velen minder bekend zijn is een strenge keur door de ambtsdragers over wie door-de-gemeente-voorgedragen worden allerminst overbodig. Overbodig is natuurlijk te zeggen, dat de kerkeraad er zich voor wachte, zulken aan de gemeente op te dringen, welk niet begeerd worden. Om willekeur en moeilijkheden te voorkomen is het goed, dat elke kerkeraad een regeling bezit, waarin deze dingen nader zijn gestipuleerd.

Nog enkele praktische opmerkingen:

In de kerkorde wordt gesproken van een dubbel getal. Dit is wat anders dan een dubbeltal. Als er dubbeltallen worden gesteld, wil dat zeggen,dat de gemeente uit elk tweetal één mag kiezen. Als er een dubbel getal wordt gesteld, wil dat zeggen, dat er vrije keuze is uit het totale aantal. Dit laatste is de bedoeling van de kerkorde.

Wanneer iemand uit een dubbel getal minder namen kiest dan behoort is zulk een uitgebrachte stem niet van onwaarde te rekenen.

Het stemmen bij volmacht door zieken en anderen, die wettig verhinderd zijn, is niet aan te bevelen, al wordt het soms wel gedaan. Regel moet zijn, dat ieder zelf komen zal en zelf zijn stem uitbrengen. De gemeente doet bij de verkiezing een daad van regering en wie daarbij wettig verhinderd is, beruste hierin, dat de Heere zélf hem verhindert.

Stemmen bij volmacht werkt zo licht onverschilligheid in de hand en leidt makkelijk tot ongewenste praktijken.

Het kan geschieden, dat wanneer vele kandidaten gesteld worden, meer dan de helft het vereiste aantal stemmen behaalt. In dat geval zijn diegenen verkozen, die de meeste stemmen

|69|

behaald hebben. Wanneer twee een gelijk aantal stemmen verkregen hebben wordt het lot geworpen.

De vraag, of reeds voor de verkiezing bezwaren tegen candidaten mogen worden ingebracht, wordt door Dr. H. Bouwman bevestigend beantwoord.

Wat betreft de approbatie en de bevestiging, zie bij artikel 4. De handoplegging is vervallen, omdat er geen verkiezing is voor het leven.