Onderhoud en ontslag der dienaren.

Art. 11. Aan de andere zijde zal de Kerkeraad, als representeerende de gemeente, ook gehouden zijn hare Dienaars van behoorlijk onderhoud te verzorgen, en hen niet uit hun dienst te ontslaan zonder kennis en approbatie van de Classe en van Deputaten der Particuliere Synode.

Elke gemeente behoort harerzijds haar dienaar van behoorlijk levensonderhoud te voorzien. Dit is geen loon in de zin van verdienste, maar beloning van zijn arbeid. Waar een dienaar zich geheel geeft voor het werk des Evangelies, mag hij ook van het Evangelie leven. Zo leert de schrift: Matth. 10: 10; 1 Cor. 9: 7-14; 1 Tim. 5: 17, 18 (waar zelfs ook ruimte gelaten wordt voor bezoldiging van ouderlingen). Dat Paulus met zijn handen zijn brood verdiende geschiedde om de buitengewone omstandigheden of om lastering te voorkomen, 2 Thess. 3: 7-9, niet omdat het zo behoorde, daar hij zelf uitdrukkelijk meermalen schrijft, bevoegdheid te bezitten, zichzelf door de gemeenten te laten onderhouden, 1 Cor. 9: 4; 2 Thess. 3: 9; Gal. 6: 6. Wanneer een kerk beroept heeft ze zich van haar plicht dan ook rekenschap te geven en niet in het-wilde-weg te handelen zonder behoorlijke financiële basis.

Is een kerk zelf niet in staat het volle levensonderhoud te verstrekken, dan is zij hulpbehoevend. Zij wende zich dan tot de classis met verzoek om steun van de zusterkerken.

Deze steun draagt geheel het karakter van liefdegave. Is een classis hulpbehoevend dan vraagt zij steun aan de particuliere synode en deze eventueel aan de generale.

Voorts bepaalt artikel 11, dat een gemeente haar dienaar niet ontslaan mag uit de dienst zonder kennis en approbatie of goedkeuring van de classis en van de deputaten der particuliere synode. Het kan gebeuren, dat een predikant onmogelijk meer tot zegen van de gemeente kan werkzaam zijn. We leven in een zondige wereld en hebben met zondige mensen te doen. Zonder dat van ergerlijke grove zonden kan gesproken worden, die voor de kerk schandelijk zijn en zelfs voor de wereld eerloos maken of bij de overheid strafwaardig zijn, kan toch de harmonie zo

|48|

verstoord wezen, dat de band tussen de gemeente en haar dienaar moet worden losgemaakt. Het zou ook kunnen gebeuren, dat financiële nood daartoe dwingt. Natuurlijk wordt hier niet gedoeld op zulk een geval, dat schorsing of afzetting zou vereisen.

Op te merken is, dat het recht om een dienaar te ontslaan toekomt aan de plaatselijke kerk. Zij toch heeft hem beroepen. Zij alleen heeft het recht van ontslag. Toch kan dit recht niet uitgeoefend worden zonder dat het kerkverband hier een woordje meespreekt. Niet omdat het kerkverband van zichzelf zulk een recht zou bezitten, maar omdat de kerken in de kerkorde als akkoord van gemeenschap zulk recht op de meerdere vergaderingen hebben overgedragen. Daarom wordt gezegd, dat de classis van het voorgenomen ontslag kennis moet dragen en dat moet goedkeuren, zelfs ten overstaan van de deputaten der particuliere synode. De billijkheid van deze onderling getroffen en in de kerkorde gefixeerde regeling is duidelijk. Er moet voor gewaakt worden, dat niet lichtvaardig wordt gehandeld. Gewoonlijk staat in zo’n geval de eer en de toekomst van de dienaar op het spel.

En wat meer is: er was een roeping van Godswege, en ontslag houdt niets minder in dan dat deze wordt ongedaan gemaakt. En waar gewoonlijk schuld van de gemeente en dienaar beiden aan dit ontslag ten grondslag ligt, is er in zo’n geval alle reden tot verootmoediging, dat langzaam gegroeide wantoestanden oorzaak gegeven hebben, dat het werk van de dienaar met vruchteloosheid geslagen werd.

Waar het ontslag iets abnormaals is, wordt ook de financiële regeling een abnormale. De losgemaakte predikant ontvangt geen emeritaatsgeld, wijl hij niet emeritus is verklaard, doch wachtgeld, totdat hij wederom door een gemeente beroepen wordt.