|5|

 

 

Ter inleiding

Stelsels van kerkregering

Aan de korte verklaring van de artikelen der kerkenordening ga vooraf een zeer korte uiteenzetting van de verschillende stelsels van kerkregering. De christelijke kerken gaan uiteen in het stuk der Belijdenis en dientengevolge ook in de regering der kerk.
Toch is het mogelijk, dat kerken die in de overige stukken der Belijdenis één zijn, uiteengaan in zake de leer der kerk en dus in kerkregering.
We beginnen met het Papale of Pauselijke stelsel.
De kerk, gelijk die georganiseerd was door de apostelen, is langzamerhand in leer en inrichting van de Heilige Schrift afgeweken en Rooms geworden.
Volgens Rome is de kerk één groot heilsinstituut voor heel de wereld met één kerkelijke belijdenis, van boven af opgelegd, met éénzelfde kerkelijke taal, en voor alle landen éénzelfde ceremonie.
Plaatselijke kerken kent Rome niet.
Regelrecht daalt de regeermacht van Christus af op de paus, die in 1870 onfeilbaar werd verklaard, de vicarius, de stedehouder van Christus. Hij heeft het primatus jurisdictionis en honoris, d.i. de hoogste regering der kerk en alle eer daaraan verbonden. Hij

|6|

regeert de kerk overal en altijd. Bij hem berust de hoogste wetgeving in leer en inrichting der kerk.
Hij verleent het bisschoppelijk pallium. Zo vormt de stand van geestelijken een afzonderlijke stand, onderscheiden van die der leken. Bij Rome is van geestelijke mondigheid der leden geen sprake en het ambt der gelovigen kent Rome niet. Waar de priester is, is de kerk.
Er is geen onderscheid tussen kerk en koninkrijk Gods. Daarom is aan de paus het laatste woord ook in de staat, de wetenschap, de kunst en heel het maatschappelijk leven. Het Roomse stelsel riep de tegenstelling tussen regeerders en geregeerden in het leven en schiep alzo twee standen in de gemeente des Heeren en beroofde alzo de gelovigen van hun voorrecht een koninklijk priesterdom te zijn.

 

Het territoriale of consistoriaal stelsel

De Lutherse reformatie brak wel met het pauselijke stelsel van kerkregering, en koos voor het territoriale, ook wel consistoriaal stelsel genoemd, maar meer door de omstandigheden geleid, dan dat zij van het begin af principieel zich stelde tegen de oude organisatie. Hadden de roomse bisschoppen de lutherse leer omhelsd, dan had in veel opzichten de oude organisatie kunnen blijven.
De lutherse reformatie ging uit van de leer, dat de overheid het recht heeft ook in te grijpen in de zaken der kerk, omdat zij is het praecipuum membrum ecclesiae, d.i. het voornaamste lid der kerk.
Krachtens zijn regeringshoogheid heeft nu ook de vorst des lands gezag over de kerk in zijn land. Cujus regio, ejus religio, d.i. de godsdienst van de vorst is ook de godsdienst van zijn land.
Had de keizer zich bij de reformatie aangesloten, allicht ware het één rijkskerk geworden, één nationale kerk. Nu één kerk op het territorium van de landsvorst.
Het regiment van de landsvorst werd uitgeoefend door consistoriën, ontstaan uit visitatie-commissies, bestaande uit theologen en rechtsgeleerden, die beschouwd werden als rechterlijke lichamen.
Superintendenten werden aangesteld onder wie de predikanten stonden. De gemeente in haar geheel was onmondig.
Is het roomse beginsel, dat de kerk de suprematie heeft over de

|7|

staat, naar het lutherse beginsel is het juist andersom, de kerk is aan de staat onderworpen.
Wanneer een roomse vorst aan de regering kwam, werd een luthers land weer rooms.
Drie standen dus: de regeerstand, de leerstand, de lekenstand. De eerste, de overheid regeerde; de tweede, de predikant onderwees over de werking van het gezag en de gemeente had te gehoorzamen.

 

Het Erastiaanse stelsel

Aan het territoriale stelsel is verwant dat van Thomas Erastus te Heidelberg. Hij ontwikkelde zijn stelsel in een traktaat, dat na zijn dood door zijn weduwe werd uitgegeven.
Hij is radicaal. Had men in de Lutherse kerk nog een onderscheiding, waardoor men aan de overheid toekende het jus circa sacra en niet het jus in sacra, Erastus bestreed de zelfstandigheid der kerk, leert haar gehele onderworpenheid aan de staat, en verklaart de kerkelijke ban voor onbijbels.
De dienaren des Woords treden niet op met autoriteit in de naam des Heren, tot tucht zijn ze niet gerechtigd, hoogstens mogen zij vermanen, om alzo te waken voor de zuiverheid der leer. Het karakter der kerk als vergadering der gelovigen wordt geweld aangedaan en het gezag van Christus als Koning der kerk geloochend.
In Engeland vond Erastus aanhangers en hier te lande volgden hem de Remonstranten.
In het collegialistisch stelsel van de Hervormde kerk vinden we vele beginselen van Erastus terug.

 

Het collegiale stelsel

Evenmin als de staat is de kerk een goddelijke instelling naar dit stelsel, maar de mensen verenigen zich om samen een kerk te vormen, die dan niet anders is dan een door verdrag geboren collegium. De kerk valt geheel onder de rechtsbepalingen, die voor allerlei verenigingen gelden.
Dit stelsel is het eerst geleerd door Christoffel M. Pfaff en is na de revolutie op breder schaal toegepast; ook de Nederl. Hervormde kerk is naar deze beginselen ingericht.
In het Reglement van 1816 zijn de Gereformeerde kerken omgezet

|8|

in het éne genootschap, waarvan de gemeenten afdelingen zijn. Een genootschap waarvan ieder Nederlander lid kan zijn, als hij zich maar schikt naar het reglement. Het koningschap van Christus is ter zijde gesteld en zijn Woord is niet de regel van de organisatie der kerk.
Ook is dat reglement niet vreemd aan het Erastianisme.
Wel kent het geen consistoriën, maar de synodale commissie doet wel het werk der consistoriën en de kerkbesturen het werk der lutherse superintendenten. Dit reglement laat leervrijheid toe, doet geweld aan het karakter der kerk en vergrijpt zich aan het gezag van Christus, de Koning der kerk.
Na vele pogingen tot kerkherstel is nu een ontwerp voor een nieuwe Kerkorde in behandeling. Daarmee is de historische lijn losgelaten.
’t Is geen wederkeer tot de aloude Kerkenordening maar een nieuwe orde, die terecht het presbyteriaal-synodaal stelsel genoemd wordt, gelijk Dr. Bronkhorst dat ontwikkelt: „het hoogste gezag in de kerk van Christus komt niet te liggen bij een veelheid van plaatselijke kerken, maar bij deze zo goed mogelijk vertegenwoordigende Synode. Wanneer de kwaliteit der synodeleden niet allereerst gezien wordt in hun afvaardiging, maar in hun ambt, dat ook voor deze samenkomst door een „grondvergadering” der kerk is erkend, dan kan daaruit slechts worden geconcludeerd, dat het synode-besluit gezag heeft niet niet door de eventuele ratificatie, die daarop gevolgd is”.

 

De congregationalisten of independenten

Het Independentisme wortelt in het principiële separatisme van Robert Brown, waarom men vroeger in ons land dan ook sprak van Brownisten.
De Independenten vormen groepen van gelovigen, congregaties, op één en de zelfde plaats meerdere congregaties, die in eigen kring geheel independent of onafhankelijk zijn van elkander in beroeping van Dienaren, in cultus, confessie en tucht.
Er zouden dus evenveel confessies kunnen zijn als congregaties. Een confessie kan alleen een gemeenschappelijke verklaring geven van wat men gelooft op die conferentie. De meer algemene belijdenisschriften heten dan ook zeer juist declaratie.
Dit stelsel breekt de band met het verleden en is voor het heden individualistisch.

|9|

Alle zeggenschap van de staat wordt ontkend, maar ook elk kerkverband. Die congregaties kunnen wel in conferentie samenkomen, maar die conferenties vormen geen vergadering met enig bindend gezag.
In de congregatie heerst de souvereiniteit van de leden. Alle gezag berust bij haar zelf. De kerkeraad is geen bestuurscollege, de kerkeraad is maar uitvoerder van de besluiten der leden; tenslotte beslist de helft plus één, gelijk bij elke andere vereniging, alleen de congregationalisten gronden dit niet op natuurrecht, maar op het goddelijk gezag der gemeente.
Ook Baptisten, Adventisten en Kwakers zijn aanhangers van dit stelsel.

 

Het Gereformeerde stelsel

Dit stelsel wordt gekarakteriseerd als het presbyteriale.
De Gereformeerden gaan uit van de plaatselijke kerk. De kerk is niet in de eerste plaats heilsinstituut, maar het lichaam van Christus.
Bij Rome en ten dele bij de Luthersen geldt het beginsel: als er een priester is op een plaats, dan is daar de kerk, die het offer brengt of naar Luthers beginsel, Woord en Sacrament bedient, afgedacht van de vraag of er gelovigen zijn of niet.
Maar naar Gereformeerd beginsel moeten de gelovigen de ambten instellen ten einde te kunnen hebben bediening van Woord en Sacrament, en naar het ambt aller gelovigen hebben de leden de roeping de arbeid der ambtsdragers te toetsen aan het Woord des Heeren.
Die plaatselijke kerk wordt bestuurd door de kerkeraad, de enige besturende macht in de kerk.
„De bevoegdheid der meerdere vergaderingen is afgeleid en altijd geringer dan die van de kerkeraad, want zij mogen alleen de zaken behandelen, die in de mindere vergaderingen niet konden worden afgedaan, terwijl zij vele dingen niet kunnen doen, die alleen door de kerkeraad mogen geschieden, zoals censureren der lidmaten, het beroepen van Dienaren des Woords, enz.”. (P. Biesterveld en Dr. H.H. Kuyper).
Onder dat enz. is natuurlijk bedoeld ook het schorsen en afzetten van predikanten en emeriti-predikanten, zoals de synodes na 1942 wel gedaan hebben. Daarmee hebben die synodes de

|10|

presbyteriale lijn verlaten en zijn overgegaan tot het presbyteriale-synodale stelsel.
H.H.K. schrijft: … (er) „lag het gevaar van Independentisme, dat als nadeining van de Doleantiestrijd voor de zelfstandigheid der plaatselijke kerken zijn invloed gelden deed”.
Dr. A.J. Bronkhorst kon dan ook schrijven: „In ieder geval is echter door hem toegegeven, dat er sinds 1886 in de opvattingen der Gereformeerde kerken op dit punt een zwenking is gekomen, welke zwenking o.i. tevens het kerkrechtelijk vitium originis der Doleantie blootlegt, dat namelijk het hoogste gezag zou liggen bij de kerkeraden der plaatselijke gemeenten”.
De regering der kerk wordt bepaald door het Woord Gods.
Christus is de enige Koning en Wetgever der kerk. Hij bepaalde in Zijn Woord, hoe de kerk geregeerd moet worden, het jus constituendum, d.i. zoals de regering der kerk behoort te zijn.
Het just constitutum is de praktische regeling van dat recht, zoals de kerken dat hebben vastgelegd in de Kerkorde.
Die kerkenordening is dan ook geen onveranderlijke regel. Wel bevat zij bepalingen, die rechtstreeks uit Gods Woord genomen zijn, maar er zijn ook bepalingen in haar, die alleen voor de goede orde der kerken gesteld zijn, in verband met de beginselen, door God in zijn Woord gegeven.
Op het Convent te Wezel in 1568 hebben de daar vergaderde broeders, die niet door de kerken afgevaardigd waren, een advies vastgesteld aan de kerken.
Op de Synode te Embden 1571 hebben de kerken het gemeen akkoord van kerkelijke samenleving vastgelegd.
Daarna hebben verschillende synoden wel verandering, toevoegingen en uitlatingen aangebracht, maar de lijn is niet veranderd, het karakter is bewaard, zodat we wel verschillende redactie van de K.O. hebben, maar slechts één Kerkenordening.