|51|

De hamvraag

 

We kunnen er niet onderuit, dat de bestaande kerkelijke organisatie-structuren ons voor diepgaande en ingrijpende vragen stellen ten aanzien van de houdbaarheid ervan. Fundamenteel voor mijn benadering is de vraag: Welke grondlijnen trekt de Schrift en met name het Nieuwe Testament t.a.v. de kerkelijke organisatie? Deze vraag is een toespitsing op kerkorganisatorisch vlak van de algemenere vraag: In hoeverre beantwoorden wij vandaag in onze kerkelijke praxis en opvattingen en vormen aan de Nieuwtestamentische normen?

Het is een vraag die vandaag wel wat in de lucht zit. Allerwege worden overgeleverde vormen en tradities gecritiseerd. Eeuwenoude gevestigde opvattingen tuimelen als kaartenhuizen in elkaar.

Er is in dit opzicht een frappante overeenkomst met de tijd van Renaissance en Reformatie. Ook toen was er in samenhang met allerlei nieuwe ontdekkingen (boekdrukkunst; Galileï; Amerika) een critische benadering van eeuwenoude tradities. Men accepteerde niet meer zonder meer wat eeuwenlang als waarheid gegolden had. Men ging terug naar de bronnen en constateerde, dat er tussen deze bronnen en de overgeleverde tradities een grote discrepantie bestond. Deze critische benadering van de overlevering

|52|

verliep volgens twee hoofdlijnen. De ene lijn was die van de Reformatie, die terugkeerde naar de Schrift en van de Schrift uit ging reformeren. De andere was die van Renaissance en Humanisme, dat een terugkeer naar de Grieks-heidense oudheid betekende en dat zich door die oudheid liet inspireren. Ook vandaag leven we weer in een tijd waarin, in samenhang met duizelingwekkende ontdekkingen op natuurwetenschappelijk gebied, oude overgeleverde vormen en tradities aan het wankelen zijn. Evenals deze wind van verandering in de 15e en 16e eeuw twee richtingen uit kon blazen (Humanisme òf Reformatie) kan de wind van verandering ook vandaag iemand naar twee kanten waaien: naar de Schrift of naar het moderne heidendom. Het zou onjuist zijn deze wind van verandering zelf te veroordelen. Niet de wind als zodanig, maar de vraag waar men zich naar toe laat blazen, is beslissend.

In deze samenhang is de vraag in hoeverre wij in onze kerkelijke organisatie nog in overeenstemming zijn met het Nieuwe Testament positief te waarderen. De vraag of wij met onze kerkelijke organisatie nog wel aan het Nieuwe Testament beantwoorden, behoort niet bij voorbaat als onbehoorlijk afgewezen te worden. De traditie, het historisch gewordene in het kerkelijk leven kan nooit als onaantastbaar beschouwd worden, maar moet telkens weer geconfronteerd worden met de Schrift. Een oncritisch willen bewaren van ‘het erfdeel der vaderen’ is een

|53|

houding die in de gemeente van Christus niet thuis hoort. We moeten bereid zijn ons telkens weer, in elke situatie, af te vragen: is onze kerkelijke praktijk nog wel te verdedigen met een beroep op de Schrift?