|27|

De kerk in het kielzog van de staatkundige organisatie

 

Organiseren zit de mens in het bloed. Het is ook noodzakelijk als men iets overeind wil houden. Het Romeinse Rijk had een strakke organisatie nodig om in leven te blijven. Geen enkele staat heeft een kans van bestaan als ze niet op allerlei organisaties kan leunen: politieke, economische, culturele, enz. Hoe sterker en effectiever een organisatie is opgebouwd, hoe groter de macht is die ze bezit en hoe meer invloed ze kan uitoefenen. Organiseren is grijpen naar macht, naar invloed, naar efficiency. Dat zijn geen tegengestelde begrippen. Efficiency is vandaag in onze gestroomlijnde maatschappij synoniem met macht en invloed.

Ook achter de kerkelijke organisatie heeft altijd een streven naar macht gezeten. Heel openlijk is dat aan de dag getreden in de Roomse kerk. Dat streven naar macht en invloed heeft zich al heel vroeg in de christelijke kerk doen gelden. Toen de plaatselijke gemeenten zich ontwikkelden in de richting van een éénhoofdige bisschoppelijke leiding, kreeg het al voet aan de grond. En het verspreidde zich snel naarmate de hiërarchische ordening van de kerk groeide, via de concurrentie-strijd van de bisschoppen onderling tot aan het machtsmonopolie van de bisschop van Rome.

|28|

Het is opvallend hoezeer de kerkelijke organisatie altijd verwantschap toonde met de staatkundige organisatie. Dr. C. Rijnsdorp zegt ergens over de organisatie van de Roomse kerk: ‘een organisatie als bij een palimpsest geschreven boven die van het Romeinse imperium.’8 En ergens anders schrijft hij, in navolging van R. Adolfs, dat ‘de kerk van Rome het feodale bestuursmodel accentueerde (van de supreme keizer met zijn afhankelijke vorsten).’9 Hoezeer Rome een machtsorganisatie werd, blijkt uit de leer van de twee zwaarden, die de aanspraak van de paus op wereldlijke macht poogt te rechtvaardigen.

In de Anglicaanse Kerk en de Lutherse kerken bleef de kerk een machtsorganisatie, waarin de koning of de vorst het primaat bekleedde. Daardoor verkreeg de desbetreffende kerk een monopoliserende positie ten koste van andere kerken, maar ook ten koste van eigen vrijheid, omdat ze een instrument werd in handen van de vorst ter ondersteuning van diens politieke aspiraties. De kerk werd een ministeriële, departementale aangelegenheid. Dat betekende enerzijds vergroting van macht en eer en invloed, anderzijds verlies van zelfstandigheid.

In Nederland werd de kerkelijke organisatie niet zo nauw gekoppeld aan de staatkundige als in Lutherse


8 C. Rijnsdorp, In de greep van het reus-achtige, Kampen, z.j. p. 49.
9 C. Rijnsdorp, In het spanningsveld van de Geest, Kampen, 1968, p. 51. Cf. R. Adolfs, Het graf van God, 5e dr., Utrecht, 1966, p. 116.

|29|

landen het geval was. Toch hadden ook hier de Staten-Generaal een behoorlijke vinger in de kerkelijke pap.10 En ook hier was er hetzelfde dubbele effect: een machtspositie voor de kerk èn een beknotting van haar invloed. De woorden van Christus: in de wereld zult ge verdrukking hebben, werden vervangen door andere die de situatie beter typeerden: in de wereld zult ge een monopolie hebben. Een monopolie dat zich via de Verenigde Oost-Indische Compagnie uitstrekte tot in Zuid-Afrika en het Verre Oosten toe.

Wat de kerkelijke organisatie zelf betreft: vergeleken met die van de Roomse kerk en die van de Lutherse kerken valt duidelijk een doorbraak naar schriftuurlijke motieven te constateren. Er is echter één merkwaardig punt van overeenkomst tussen de Rooms-Katholieke en de Gereformeerde kerkelijke organisatie. Was de Roomse kerkelijke organisatie opgebouwd volgens het stramien van de Romeinse imperiale organisatie, de structuur van de Gereformeerde kerkelijke organisatie lijkt frappant veel op die van de politieke organisatie van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.11 Blijkbaar heeft men zich wat de kerkelijke organisatie betreft in de loop der geschiedenis maar moeilijk kunnen distantiëren van wat men bij het ontwerpen ervan


10 Zie hierover K. Doornbos, De Synode van Dordrecht 1618-1619 getoetst aan het recht der kerk, Amsterdam, 1967.
11 Zie voor deze politieke structuur: R. Fruin, Tien jaren uit de tachtigjarige oorlog 1588-1598, 10e dr., (Prisma-uitgave), ➝

|30|

aan staatkundige organisatie voor ogen had. De kerkelijke organisatie volgde wat de grote lijnen van haar structuur betreft de staatkundige organisatie. Het verbazingwekkende daarbij is echter, dat de staatkundige organisaties zich in de loop des tijds wijzigden en aanpasten, maar dat de kerkelijke organisaties een sacrosanct karakter kregen en nauwelijks voor wijzigingen in aanmerking kwamen. Het ongelooflijk feit doet zich voor, dat de Gereformeerde kerken vandaag nog leven binnen de kaders van een politieke organisatie-structuur uit de 16e eeuw, die zich op staatkundig gebied allang niet meer kon handhaven.


➝ Utrecht, z.j., p. 25 vv. Eveneens: C.R. Boxer, The Dutch seaborne empire, London, 1965, p. 11 ff.