|24|

Het verzuim van Christus

 

Niet alleen de ware-kerk-ideologie maar ook de pluriformiteits-idee gaat mank aan deze overtrekking van het institutionele aspect aan de kerk. De pluriformiteits-idee hanteert de begrippen zuiver en minder zuiver en zelfs meest zuiver. De graad van zuiverheid wordt afgelezen op de barometers van de landelijke organisaties. Een plaatselijke gemeente kan niet zuiverder zijn dan het verband waartoe ze behoort. Ook hier wordt de kerkelijke organisatie met synoden en commissies en papieren de meetlat waarnaar de plaatselijke gemeenten worden afgemeten. Het is een vorm van natuurwetenschappelijk denken in de kerk. De kerkelijke organisatie fungeert als een soort buizensysteem, waardoor de wet van de communicerende vaten tussen de op dat systeem aangesloten kerken in werking treedt.

Een storend element in deze gedachtengang wordt gevormd door de voorstelling, dat de grote verscheidenheid van kerkelijke instituten een zegen is, waardoor de pluriforme rijkdom van Gods genade beter tot zijn recht komt. Deze pluriforme schittering verdraagt zich echter niet met kwalificaties als ‘minder zuiver’. Anderzijds tendeert de pretentie de meest zuivere kerk te zijn, met de daaraan verbonden propaganda voor eigen instituut, naar de uiteindelijke

|25|

verdwijning van de zo geprezen pluriforme schittering.

Waar het me in dit verband echter om gaat, is dat de zuiverheid van een kerk bepaald wordt door grootheden als de kerkelijke papieren, de kerkregering en besluiten van synodale vergaderingen, waardoor de nadruk weer komt te liggen op organisatorisch kunst- en vliegwerk.

Eenzelfde tendens maakt zich ook kenbaar in het streven naar kerkelijke eenheid. Ook daar is de magie van de organisatie allesbeheersend. Eenwording betekent hier samensmelting van institutionele structuren tot één gigantische superstructuur, de herconstructie van verschillende daken tot één allesoverkoepelend dak. Het is typerend voor dit denken, dat het de kerkverbandelijke organisatie als een dak boven het hoofd beschouwt.

Dit spraakgebruik is onthullend. Zonder een dak is een huis onbewoonbaar. Een dak biedt bescherming en veiligheid tegen weer en wind, tegen gevaren die dreigen in het open veld. Wie een dak boven zijn hoofd heeft, voelt zich geborgen. Hij is geen opgejaagd stuk wild, geen zwerver meer. Hij heeft het nomaden-bestaan achter zich gelaten.

In deze gedachtengang moet de mens een verzuim van Christus goedmaken. Christus verzuimde een organisatorisch kerkverband te creëren. Als gevolg daarvan stonden de kerken van het Nieuwe Testament bloot aan weer en wind. Dat was een situatie

|26|

die verre van ideaal was. Er moest een overkoepelende organisatie komen, die beschutting kon geven. Er was niet veel tijd voor nodig Christus’ verzuim goed te maken. Men begreep al gauw wat er ontbrak. De kerk werd een koepelkerk en is dat sindsdien gebleven. Weliswaar werden er naderhand nieuwe structuren naast gebouwd. Maar het dak heeft men niet meer afgeschaft. Er kwam wel wat variatie in de vorm, maar men durfde niet meer onder de blote hemel te slapen. Men kroop in groepen bij elkaar, ieder onder het dak van zijn keuze. Men had het er knus. Hoewel ... er heerste ook vaak een oorverdovend gekrakeel onder de diverse daken. Vandaag voelt men het onbevredigende van deze situatie. Maar men zoekt de oorzaak niet in het verlangen een eigen dak boven het hoofd te hebben. Integendeel. Men wil nu een groter, een imposanter dak. Het huidige eenheidsstreven opereert onder het motto: Samen onder één dak, ... ja, gezellig!