Griffioen, D.

Geen rouwdiensten, wel hoop voor de levenden 3

Genre: Literatuur, Bladartikel

Geen rouwdiensten, wel hoop voor de levenden 3

In het eerste artikel heb ik enkele aspecten van de begrafenisgebruiken uit het verleden en uit de volkerenwereld beschreven. Daarnaast schetste ik in het tweede artikel de achtergrond van het huidige kerkorde-artikel over (het verbod op) de rouwdiensten. In dit laatste artikel wil ik nagaan hoe we de onduidelijkheid rond onze begrafenissen kunnen wegnemen. En hoe we de huidige praktijk kunnen verbeteren. Wat is de rol van de kerkenraad en de gemeente bij een christelijke of ‘kerkelijke’ begrafenis? In een concreet voorstel tot wijziging van het huidige KO artikel wil ik duidelijkheid scheppen rond onze begrafenissen.

 

10. Een zaak van de familie alleen?

Wat is de taak van de kerkenraad (en de gemeente) bij een begrafenis? Heeft de kerkenraad de plicht erop toe te zien dat het troostrijke Woord van God gesproken wordt tot hen die in rouw zijn? En dat het Woord van God verkondigd wordt in plaats van een ‘bijgelovige’ aandacht voor de overledene? Dat de beloften van God rond een begrafenis verteld moeten worden, zal niemand willen bestrijden. Hoe kan het huidige KO-artikel 71 zó geformuleerd worden dat er duidelijkheid ontstaat voor de rouwende familie én de kerkenraad met de gemeente?

Bij de huidige redactie kan een kerkenraad formeel gezien niets anders doen met gemeenteleden die hun doden willen begraven op ‘hun eigen ma­nier’, dan ze maar hun gang laten gaan. Als gemeenteleden zonder enige vorm van samenkomst en zonder medewerking van ‘hun’ predikant hun doden begraven, kan de kerkenraad een vermaning uitspreken met verwijzing naar de geschreven kerkorde-regel? Er kan geen beroep gedaan worden op art. 71 van de KO! Wat er over blijft is een verwijzing naar de gegroeide traditie van de christelijke begrafenis. Of een algemene vermaning dat er bij het begraven toch ‘iets’ van het Evangelie moet klinken. Dat is té mager! Het is daarom nodig dat er positieve duidelijkheid komt op dit punt in de KO.

Het argument dat een begrafenis uiteindelijk een zaak is van de familie gaat maar ten dele op. De kerk begraaft geen doden, zegt men, maar de familie. Maar de kerkenraad met de gemeente is na de familie wel de meest nauw betrokkene bij het sterven en het begraven van leden van de gemeente. Laat het daarom duidelijk zijn wát de taak is van kerkenraad (en gemeente) rond de begrafenis van één gemeentelid. De taak van de gemeente is het beste te omschrijven als ‘eerstelijnszorg’. De kerkenraad met de gemeente moet ervoor waken dat de familie omringd wordt door de verkondiging van het Evangelie. En dat de rouwende familie getroost wordt met de beloften van God. Kortom: dat het Woord van de Here verkondigd wordt bij een begrafenis.

 

11. Het karakter van de begrafenisdienst

Onze kerken hebben in deze tijd nog reden om de ‘rouwdiensten’ te verbieden. Mogen de kerken, zonder verdere regelgeving, aan de familieleden van een overleden gemeentelid de vrijheid laten om een samenkomst te beleggen of juist niet? Wat mag er en wat moet er gezegd en gebeden en gezongen worden? Werkt het huidige KO-artikel juist niet wildgroei in de hand? Het is op z’n minst onduidelijk wat er wel of niet mag gebeuren rond een begrafenis van een overleden lid van de gemeente.

Mag de gemeente en de kerkenraad afwezig zijn op een bijeenkomst waarbij een predikant wordt uitgenodigd om een Schriftgedeelte te lezen, een ‘meditatie’ uit te spreken, te bidden en te zingen tot lof van de HERE? Het blijkt dat er toch overal iets gebeurt rond een begrafenis van gemeenteleden. Er wordt een soort dienst gehouden, |302| met een geheel eigen en wat vrijere liturgie. Door de naam ‘samenkomst’ of ‘rouwbijeenkomst’ te gebruiken geeft men aan dat het geen ‘eredienst’ (of rouwdienst) is1.

Het uiterlijke verschilpunt met een kerkelijke eredienst is dat de kerkenraad geen dienst ‘uitschrijft’, maar de familie. De zegen wordt niet uitgesproken, noch opgelegd. De samenkomst krijgt daardoor een onduidelijk begin (in wiens naam zijn wij bijeen?) en houdt ook een open eind (zonder zegen wordt de stoet ontbonden). Toch menen we — terecht — dat een goede ‘samenkomst’ dan pas een goede ‘dienst’ is als het evangelie van de genade álle ruimte krijgt. Als er zelfs niet de indruk gewekt wordt dat er nog iets gedaan kan worden voor de overledene, maar er alléén maar een indringende Bijbelse boodschap is voor de levende nabestaanden.2

De feitelijke tekst van de kerkorde-bepaling verbiedt de kerkenraad om een eredienst (­kerkdienst, dienst van Woord en Gebed of iets dergelijks onder toezicht van de kerkenraad) te beleggen. Daarmee is impliciet aangegeven dat een begrafenis slechts een familie-aangelegenheid is, waar kerkenraad en gemeente geen boodschap aan hebben.3 En kennelijk als zodanig moet worden beschouwd. Het karakter van die (familie) samenkomst kan door de kerkenraad slechts worden beïnvloed door verwijzing naar de geest van de kerkorde, niet naar de letter.

De diepere, maar niet de letterlijke zin van het huidige KO-artikel is dat we bij een begrafenis geen dienst (met aangepaste [eredienst]liturgie) mogen houden voor de dode. Een duidelijke kerkordelijke regeling of bepaling om bemoedigende woorden (vermaning in de juiste zin van het woord) te spreken tot de lévenden, die in een toestand van rouw verkeren, is echter niet gegeven.

De begrafenis van hen die in de Here sterven, moet een teken van hoop zijn, omdat het Woord van God verkondigd wordt. Tijdens een begrafenisdienst moet alles gericht zijn op de eer van God. Hoe kan dat tot uiting gebracht worden in de tekst van de KO?

 

12. Hoe nemen we de onvrede weg?

In de huidige situatie doet de kerk inderdaad niets meer dan de gegroeide praktijk stilzwijgend toelaten, zolang er maar geen rouwdiensten gehouden worden. De meest voorkomende aanduiding voor een begrafenisdienst is ‘samenkomst’. Zolang de samenkomst maar geen dienst, eredienst, woord­dienst of dienst van Woord en gebed genoemd wordt, kan iedereen er vrede mee hebben. Er is veel mogelijk, behalve een ‘(e­re)dienst’ beleggen.

Wat wij opmerken, is dat gemeenteleden het als hun taak zien om van de samenkomst bij de begrafenis van hun gelovige geliefden een christelijke begrafenis te maken. Ze zijn in rouw en kijken naar de kerkenraad en naar de gemeente. Wat kunnen we doen in een dergelijk geval? De gelovigen die in rouw zijn, moeten getroost worden met het Evangelie. Kan er niet een dienst van het Woord belegd worden? Er wordt gezegd: houdt maar een samenkomst, maar niemand kan zeggen wat daarbij gepast is. Van andere zijden is óók de vraag gesteld waarom de kerk niets doet aan de begrafenis.4 Ik denk dat die vraag terecht gesteld is.

P. Groenenberg heeft in het Gereformeerd Kerkblad 5 voorgesteld de termen ‘dienst’ of ‘rouwdienst’ te vermijden en de aanduiding ‘samenkomst’ te gebruiken. De voorganger houdt een eenvoudige meditatie, spreekt een gebed uit en er wordt gezongen. Omdat het geen kerkdienst is acht hij het — terecht! — een voordeel dat ook andere liederen dan die uit het Gereformeerd Kerkboek gezongen kunnen worden. In dit geval kan het weldadig zijn dat de betrokkenen de vrijheid van keuze hebben bij het opstellen van hun ‘orde van dienst’, omdat het geen officiële kerkdienst is. Er is niets geregeld, men is zo vrij als het gereformeerde geweten. Handel hierin dan in vrijheid naar eer en geweten bij het vaststellen van de ‘orde van dienst’ of ‘de liturgie voor de samenkomst’. Dit kan terecht als een groot voordeel worden beschouwd in de huidige gewoonte rond de begrafenissamenkomsten.

In toenemende mate is het gebruikelijk geworden in onze kerken ‘vanuit de kerk te begraven’, of in elk geval een samenkomst onder leiding van de eigen (of een ander gereformeerd) predikant te houden. Dat wil niet zeggen dat zo’n begrafenissamenkomst (of speciale dienst) daarmee een kerkelijke aangelegenheid geworden is, maar dat de begrafenissamenkomst plaatsvindt met de eigen predikant als voorganger.6

Hoewel meestal de eigen predikant gevraagd wordt de samenkomst te leiden, kan in principe iedereen voorgaan. Het is de gewoonte dat de ‘eigen’ predikant zijn royale inbreng heeft bij het samenstellen van de ‘liturgie van de samenkomst’. In het geval van meningsverschil over de ‘liturgie’ kan hij weigeren de samenkomst te leiden als de familie ‘ongewenste’ of onchristelijke elementen in de liturgie wil opnemen.

De huidige gebruiken binnen een samenkomsten ter gelegenheid van de begrafenis van een gemeentelid die goed zijn, kunnen gehandhaafd blijven. Laat ze beschreven en bepaald worden, zonder vormdwang. Waar zijn de gemeenteleden aan toe? Zij zijn gediend met duidelijkheid. Waar is de kerkenraad volgens de KO bij een begrafenis van een lid van de gemeente aan toe? Mag je als kerkenraad in nauw overleg met een familie een kerkdienst (= eredienst) beleggen? Met een vrije liturgie, die voldoet aan een aantal randvoorwaarden, zoals een |303| gereformeerde liturgie betaamt?

Wij zouden niet willen dat er over iets anders gesproken zou worden rond een begrafenis dan het houvast van het Evangelie. Hoe kan daar vorm aan gegeven worden?

 

13. De begrafenisdienst mag slechts dienst van het Woord zijn

Een christelijke begrafenis, als publieke dienst van het Woord en dienst van gebed en lofzegging, moet gekenmerkt worden door bekendmaking van het hoopvolle evangelie aan de levenden. Op geen enkele wijze mag de indruk gewekt worden dat er voor de doden nog iets gedaan kan of moet worden. Soberheid en piëteit zijn de trefwoorden waarmee een begrafenis­dienst te typeren is. De dienst, voorafgaande aan de teraardebestelling, is een speciale kerk- of eredienst. Woordverkondiging aan mensen in een situatie van rouw en verdriet. Deze dienst van het Woord heeft niet het karakter van een ‘gewone’ (zondagse) eredienst. Het is meer een speciale (ere)­dienst, waarin de betekenis van Christus’ sterven en opstanding alle ruimte krijgt. Dát is de hoop voor de levenden! Voor alle aanwezigen moet de betekenis van Christus’ opstanding uit het graf duidelijk verkondigd en beleden worden. Het is goed met het oog daarop dat de (Apostolische) Geloofsbelijdenis gelezen of gezongen wordt bij het gedolven graf.

Groenenberg heeft voorkeur voor de aanduiding: samenkomst. Hij vindt het niet passend een samenkomst bij een begrafenis een kerkdienst te noemen.7 Hij geeft daarbij als reden dat een kerkdienst door de kerkenraad wordt belegd en dat dan de gemeente verwacht wordt. Bij een begrafenissamenkomst zou het onmogelijk zijn de gemeente op de hoogte te stellen van de kerkdienst. ‘Als er dan een eredienst zou worden gehouden, verwordt deze echt tot een familiebijeenkomst’, schrijft Groenen­berg. Of de overweging dat een eredienst pas dan een kerkdienst kan zijn als de héle gemeente aanwezig is, zoals Groenenberg stelt, een rol gespeeld heeft bij de formulering van het huidige KO-artikel 71, weet ik niet. Ik kan me echter niet voorstellen hoe een begrafenisdienst kan ‘verworden’ tot een familiebijeenkomst. Het karakter van een eredienst wordt bepaald door de aanwezigheid van het Woord van de Here en de Geest. En niet door het al dan niet aanwezig (kunnen) zijn van de héle gemeente en/of de kerkenraad. Wordt de héle gemeente bij iedere begrafenis geroepen, op een doordeweekse dag tijdens de kantooruren kán de hele gemeente niet aanwezig zijn. Het karakter van de dienst kán er niet door veranderd worden. Moet dat deel van de gemeente dat aanwezig is bij een begrafenis dan verstoken blijven van de (ambtelijke) bediening van het Woord in omstandigheden van verdriet en rouw?

Wanneer de kerkenraad, in open overleg met de nabestaanden van het overleden lid van de gemeente, een speciale (publieke) dienst van het Woord (noem het een ‘aangepaste dienst’) belegt, dan wordt de familie met de gemeente bepaald bij de ernst van de dood én de hoop van het evangelie. Allen worden oproepen tot geloof, verootmoediging en bekering.

Mijn voorstel is daarom art. 71 KO als volgt te wijzigen:

De kerkenraad zal erop toezien dat de leden van de gemeente die gestorven zijn op christelijke wijze begraven worden en dat het Woord van God verkondigd wordt in een dienst van het Woord (en gebed).

 

14. De begrafenisliturgie

Tenslotte nog een paar opmerkingen hoe de ‘orde van een Woorddienst ter gelegenheid van .....’ er uit kan zien. Een speciale dienst vereist een aangepaste ‘orde van dienst­’. Het verdient aanbeveling de liturgie van deze ‘begrafenissamenkomst’ of beter: ‘de dienst van het Woord’ of ‘de dienst van Woord en gebed’ (bij de begrafenis van ...), zoveel mogelijk vrij te laten, mits op geen enkele wijze de indruk wordt gewekt dat de kerk nog iets voor de dode kan doen.

Er is een reëel gevaar dat de ‘begrafenisdienst’ een sacramenteel karakter krijgt, als een dodensacrament. Een ‘dienst van het Woord ter gelegenheid van de begrafenis van ....’ moet duidelijk onderscheiden blijven van die momenten in het leven van de gelovigen waar de kerk een nadrukkelijk ja-woord vraagt (bijv. bij doop, belijdenis en huwelijk). Kernpunt van de begrafenisdienst is de verkondiging van het Woord van God aan de levenden die in rouw zijn. Het bekendmaken van de enige troost bij een begrafenis is bij uitstek een publieke bekendmaking.

De aanwezigen kunnen tevens met de familie en de gemeente dank aan God brengen voor wat de overledene in Christus betekend heeft voor de zaak van Gods koninkrijk. De familie en de gemeente die in de naam van God bijeengekomen is, kan met de zegen van de HEER inderdaad verder gaan in het leven met Christus, óók na het begraven van de geliefde.

Het Woord van God moet gelezen worden en daarover moet gesproken worden tot de mensen in een concrete situatie van rouw en verdriet.8 Daarnaast moet de lof van de HEER en de troost van het Evangelie weerklinken in een lied of een psalm. De rouwenden zijn met hun verdriet samengekomen voor het aangezicht van God. De gemeente wil haar medeleven betonen en wil óók houvast krijgen in de beloften van God. Er zal samen met de familie, de leden van de gemeente en de aanwezigen gebeden worden tot de HEER, een gebed van dank en een bede om kracht. |304| De hoop van het evangelie wordt gezamenlijk beleden bij het graf in het uitspreken van de Geloofsbelijdenis en met het (gezamenlijk) bidden van het ‘Onze Vader’.

Wie het Woord van God aanvaardt, die mag in vrede naar huis gaan onder de zegen van de HEER. Zo’n dienst van het Woord die z’n uitwerking niet mist, mag daarom toch beëindigd worden met het uitspreken en opleggen van de zegen van de HEER? De zegen is immers altijd voorwaardelijk. Wie werkelijk gelooft in en zich bekeert tot de Drie-enige God, Vader, Zoon en Geest, die gaat gezegend naar huis.

We zouden het toch niet anders willen dan dat juist op de grens van leven en dood, bij een geopend graf, alleen het Woord van onze God weerklinkt? Hoe zouden wij anders troost of houvast krijgen bij het sterven van onze geliefden? Het is de taak van de kerkenraad, dat hij erop toeziet dat de gestorven leden van de gemeente op christelijke wijze begraven zullen worden en dat bij de begrafenis het Woord van God verkondigd wordt aan ieder die het wil horen.


1 In Wegwijs, jrg 46, no 11 (nov. 1992), p. 78, schreef M.J.A. Zwikstra-de Weger: ‘Wij kennen echter wel rouwbijeenkomsten of -samenkomsten. Zij hebben beslist niet het karakter van een eredienst; de toespraak van de predikant is niet vergelijkbaar met een preek.’ Zij ziet artikel 71 KO als een waarschuwing om de rouwbijeenkomsten geen ‘rouwdiensten’ te noemen.
2 C.J. Verplanke schrijft in De Wekker, 105e jrg, nr 43, 23/8/1996, p.664-665, over ‘De begrafenisdiensten’: ‘Art. 65 (van de Kerkorde van de Chr. Ger. Kerken in Ned., DG) verbiedt (nog) het houden van “lijkpredikatiën of lijkdiensten”.’ En verder stelt hij: ‘In de praktijk houdt men zich immers in vele gemeenten niet meer aan dit strikte verbod’. Bovendien acht Verplanke begrafenisdiensten zeker niet verwerpelijk, ‘mits men niet gaat bidden voor de overledene en men zich beperkt tot vertroosting der gemeente en der nabestaanden’.
3 Waarmee niet gezegd wil zijn dat de wens van een rouwende familie om ‘in stilte’ hun dode te begraven niet gehonoreerd kan of mag worden. Op vele punten mag aan de verlangens van de familie tegemoet gekomen worden, echter nóóit aan de eis om het Woord van de Here géén plaats te geven rond een begrafenis.
4 G. van der Leeuw, Liturgiek, Nijkerk, 1940, p.219. D. Nauta, Verklaring van de Kerkorde van de Gereformeerde Kerken in Nederland, Kampen, 1971, p.307v. K.Dijk, ‘De Begrafenisdienst’, in: Homiletica, III, 1942-1943, p.130.
5 Gereformeerd Kerkblad (Overijssel, Gelderland, Flevoland, Utrecht en Noord-Holland), 48e jaargang, no 30, 31 en 32 (plus een reactie in no 36), resp. 2 mrt, 9 mrt, 16 mrt en 13 apr 1996) geschreven over ‘Een christe­lijke begrafenis’. Groenenberg pleit voor een sobere, maar geen ‘stille’ begrafenis, waarbij slechts de familie aanwezig is (bij een ‘stille’ begrafenis bij het overlijden van een kindje of baby ligt het anders.).
6 P. Groenenberg wijst er in zijn tweede artikel (Gereformeerd Kerkblad Overijssel, etc. jrg 48 no 31, p.6.) op dat de predikant geen ambtelijke taak heeft bij een begrafenis van één van zijn gemeenteleden. ‘Een rouwsamenkomst is geen kerkdienst. Tijdens zo’n samenkomst spelen ambtsdragers geen rol.’ De predikant doet het uitsluitend ‘op verzoek van de familie en niet (bijvoor­beeld) in opdracht van de kerkenraad.’ Maar, zo vraag ik: als een predikant geen ambtelijke taak heeft bij een begrafenis, op grond van welke taak kan hij dan een begrafenissamenkomst leiden? Is het een persoonlijke taak? Is de praktijk niet dat de predikant een samenkomst leidt die door de familie belegd is? Wordt hier het persoonlijke, het ambtelijke en het kerkelijke aspect van zijn taak als predikant wel voldoende geïntegreerd bekeken? Beseft Groenenberg wel wat de consequenties zijn voor zijn eigen taak als de kerk geen ambtelijke taak heeft bij een begrafenis? Hier wreekt zich de gedachte die geënt is op het vooroordeel dat de kerk geen boodschap heeft bij een (christelijke) begrafenis. Het ambtelijke bloed kruipt echter gelukkig waar het niet gaan kan! Want welke predikant (ambtsdrager!) zou afwezig willen zijn bij een begrafenis van één van zijn gemeenteleden?! Hoe kan je dan zeggen dat de kerk geen taak mág hebben bij de begrafenis van één van haar leden? Is er één moment in het leven van de levenden — en wel speciaal in de situatie van rouw vanwege een overlijden van een geliefde — dat de kerk niét mag spreken over de betekenis van de opstanding van Christus? Gelukkig maar, we voelen allemaal wel aan dat de kerk ‘iets’ moet doen bij de begrafenis van de gestorven leden. De praktijk is dat de dienaar van het Woord niet bij de begrafenis weggehouden kan en wil worden! Hoe is zijn persoonlijke taak van zijn ambtelijke te scheiden? Wie persoonlijk wel iets te zeggen heeft op een begrafenis, maar als gezondene van de gemeente en de kerkenraad geen boodschap heeft, komt onmiskenbaar terecht in een halfslachtige situatie. Ik merk hier (nogmaals) op dat de huidige formulering van het betreffende KO-artikel deze onduidelijke situatie in de hand werkt. Is het daarom niet tijd dat te erkennen en er iets aan te doen? Het zou heilzaam zijn voor de rouwende familie, de predikant van de familie én de gemeente waarin de familie leeft.
7 P. Groenenberg, ‘Een christelijke begrafenis’ (2), in Gereformeerd Kerkblad van Overijssel, etc., 48e jrg, no.31, p. 6.
8 J. Douma, Rondom de dood, Kampen, 1984, p.167, benadrukt dat een begrafenis niet het karakter van een kerkdienst moet krijgen, ‘maar we moeten er geen dienst van Woord en gebed van maken’. ‘Dit betekent (als het goed gaat) dus dat de dominee geen preek, maar een toespraak houdt, ...’. Een begrafenistoespraak mag volgens hem best persoonlijk gericht zijn. Ook anderen mogen het woord voeren en daarbij dankbaar memoreren wat de overledene heeft betekend. ‘Niet het “dat”, maar het “hoe” is beslissend. Dankbaarheid voor wat de overledene heeft betekend, hoeft Woord en gebed niet van hun centrale plaats te dringen’, aldus Douma. Ik vraag me af of hier het verschil tussen een ‘toespraak’ en een preek ter zake is. Is een (zondagse) preek dan niet persoonlijk gericht of gesproken in een concrete situatie?


CAPITA SELECTA BIJ
Kerkorde GKv (1978) Art. 71