Greijdanus, S.

Het punt in geschil

Genre: Literatuur, Bladartikel

Het punt in geschil

In „De Heraut” van 18 dec. jl. en de volgende nummers, schrijft Prof. Dr H.H. Kuyper over „De drieërlei macht”, en zet uiteen, dat ook de meerdere vergaderingen de dogmatische, de regeerende en de sleutelmacht bezitten, en wat deze drie voor de meerdere vergaderingen dan in zich sluiten.

Hij ontkent niet, dat elke plaatselijke kerk deze drieërlei macht volledig in zichzelve bezit.

Maar wanneer zij in kerkverband getreden is, is zij niet meer „autonoom”, maar is zij aan de kerkenordening gehouden, en hebben de meerdere vergaderingen krachtens die kerkenordening in die en die gevallen en op die en die wijze, zeggenschap over de plaatselijke kerken of haar kerkeraden. Hij beroept zich daarvoor telkens op artikelen van de K.O.

Niemand echter die dat ontkent. En voor zoover zijn deze artikelen overbodig. Zij gaan niet over het punt, dat kerkrechtelijk tegenwoordig onder ons in geding is. Dat is: de grond, de Schriftuurlijke grond van eene eigene autoriteit der meerdere vergaderingen boven en over de kerkeraden en plaatselijke kerken, om onafhankelijk van deze, kerkeraadsleden en particuliere geloovigen te schorsen, af te zetten, te censureeren en plaatselijke kerken te regeeren.

Volgens het Gereformeerd kerkrecht hebben de meerdere vergaderingen slechts eene van de plaatselijke kerken en kerkeraden afgeleide macht en geen eigene autoriteit, en wordt haar macht dus geheel bepaald en omschreven (afgezien van Gods Woord en de Belijdenis) door de onderlinge overeenkomst der kerken in kerkverband, d.i. dus door de kerkenordening.

Wanneer wij het nu over dit laatste eens zijn, dan zijn wij heel wat gevorderd. Want dan kan er nog wel verschil zijn over de uitlegging van de kerkenordening en hare artikelen, maar over den grondslag en de grensbepaling van de macht der meerdere vergaderingen is er dan eenstemmigheid: die zijn dan de door de kerken onderling overeengekomen en aangenomen en eventueel te wijzigen kerkenordening met hare bepalingen.

 

Zoo schrijft Prof. Dr H.H. Kuyper in „De Heraut” van 25 Dec jl., wanneer hij over de dogmatische macht gehandeld heeft: „Een plaatselijke kerk als die te Genève, die buiten elk kerkverband stond, heeft zelf haar Geloofsbelijdenis en Catechismus gehad, en heeft zelf de dwalingen veroordeeld. Maar kan een kerk, die in een verband leeft, dit ook „zelfstandig doen?”

Doch bij deze vraag rijst deze andere vraag: Wie heeft dat nu beweerd? En is het dan geen geheel verkeerde voorstelling van de quaestie in geding, als men het dezen schijn geeft? Wordt daarmede geen gansch onjuist beeld geteekend voor wie men bestrijden wil?

Hetzelfde geldt, wanneer Prof. Dr H.H. Kuyper in datzelfde nummer verder, over de regeermacht gesproken hebbende, schrijft: „De plaatselijke kerk nu heeft stellig het recht en de bevoegdheid dit alles zelf te regelen, wanneer ze al op zich zelf staat en de kerk van Genève is zelfs het voorbeeld, dat dit op uitnemende wijze geschieden kan, wanneer men maar mannen heeft als Calvijn, die leiding geven. De Kerkenorde van Genève is zelfs het voorbeeld geworden voor al onze Gereformeerde kerken. Maar een kerk die met andere in verband staat, heeft daartoe het recht niet, want tot de grondslagen van het kerkverband behoort ook de eenheid in de kerkregeering, anders zou iedere kerk haar eigen weg kunnen gaan”.

Maar wederom, wie onder ons heeft in dezen tegenwoordigen tijd dit laatste betwist, en tegen wiens opvattingen gaat dan dergelijke redeneering?

 

Iets anders echter wordt het, wanneer in „De Heraut” van 1 Jan. te lezen staat: 

„En dan staat het vast, dat de bewering: een kerkeraad heeft geen andere macht boven zich dan Christus en is ook bij zijn tuchtoefening alleen aan Christus verantwoording schuldig, niet juist is. Zulk een autonomie der plaatselijke (kerk) leert de Schrift ons niet. Als de gemeente te Corinthe geen tucht oefent, waar ze dit moest doen, komt Paulus en spreekt het vonnis over den zondaar uit”.

Deze redeneering toch is foutief.

Om maar te blijven bij het voorbeeld door Prof. Dr H.H. Kuyper zelf tweemaal genoemd, de kerk te Genève: welke andere macht dan die van Christus had deze boven zich?

En antwoordt Prof. Dr H.H. Kuyper, ja, maar ik bedoel eene kerk in kerkverband, dan dient de opmerking gemaakt te worden, dat dit hier dan ook gezegd had moeten zijn. Voorts, dat de herinnering aan de kerk te Genève hier bovendien juist goed dienen kan, om eene zuivere voorstelling te krijgen, hoe het eigenlijk staat: elke kerk, niet in kerkverband, heeft geene macht boven zich dan die van Christus. Slechts door het treden in kerkverband wordt dat anders.

Voor hoever? Dat wordt door de overeenkomst bij het aangaan van kerkverband afgesproken of bepaald.

Maar wanneer Prof Dr H.H. Kuyper, aldus eene kerk in kerkverband bedoelende, nu op de gemeente te Corinthe in hare verhouding tot den apostel Paulus zich beroept, dan wordt het meer dan bedenkelijk. Want de apostel Paulus had als apostel een eigen, van alle kerken onafhankelijke en over haar met volle apostolische autoriteit te zeggen hebbend gezag over de gemeente te Corinthe en over andere gemeenten. Wil dus Prof. Dr H.H. Kuyper met deze verwijzing zeggen, dat het ook zoo staat met eene kerk in kerkverband en de meerdere vergaderingen?

Hebben dus de meerdere vergaderingen eigen, van de kerken niet afgeleid gezag over de kerken, zooals de apostelen, gelijk de apostel Paulus? Komt hier nu de eigenlijke gedachte van Prof. Dr H.H. Kuyper en van zijn betoog uit?

Dus zal het toch wel zeer noodig zijn, dat hij deze gedachte als Schriftuurlijk aanwijst. 

Wij wachten dus nog altoos het grondige betoog, dat volgens het Gereformeerde kerkrecht de meerdere vergaderingen geen van de particuliere kerken of kerkeraden afgeleid, maar een eigen van die kerken onafhankelijk gezag boven en over de particuliere kerk hebben. En in de tweede plaats, het degelijke bewijs uit de Heilige Schrift voor deze stelling.

S. GREIJDANUS.