Kuyper, H.H.

De drieërlei macht (XXIV)

Genre: Literatuur, Bladartikel

De drieërlei macht (XXIV)

De Westminster Synode, zoo genoemd naar de Westminster abdij, in een wier kapellen ze vergaderde, was met goedkeuring van den Koning (al kwam deze later hierop terug) bijeengeroepen met het doel om een nieuwe Confessie of liever een revisie van de dusver geldende Belijdenis te geven en een nieuwe kerkenorde en liturgie, die, na door de Synode te zijn aangenomen, door het Parlement zou worden bekrachtigd. Het Parlement trad niet alleen tegen het koningsabsolutisme op voor de volksvrijheden maar wilde ook tot een ware doorvoering der Reformatie komen. Het wilde daarom de bestaande kerk in leer, cultus en kerkinrichting een grondige verandering doen ondergaan. De afkeer van het volk van het Episcopaat, dat vooral onder Laud zoo tyranniek was opgetreden, evenzeer als van de Roomsche ceremoniën, die hij had ingevoerd in den eeredienst, was algemeen. Het Parlement heeft zelfs den Aartsbisschop Laud laten gevangen zetten en in 1645 is hij door den beul onthoofd. Ook de Engelsche Confessie moest herzien worden, niet alleen omdat daarin nog sprake was van Aartsbisschoppen en Bisschoppen, en aan den Koning de hoogste macht in de Kerk werd toegekend, maar ook omdat zij geen genoegzamen tegenweer bood tegen de Arminianiseerende richting, die vooral onder Laud de overhand had gekregen. Door zulk een grondige reformatie in leer, liturgie en kerkenorde hoopte het Parlement, waarvan de meerderheid presbyteriaansch gezind was, de scheuring, die in de Engelsche kerk zelf ontstaan was door het optreden der Presbyterianen en Independenten, weg te nemen en ook de Schotsche Kerk en Iersche Kerk in nauwer verband met de Engelsche Kerk te brengen, doordat ook deze beide kerken dezelfde belijdenis, liturgie en kerkenorde kregen. Het ideaal was één Nationale kerk voor heel het Britsche rijk te krijgen, die zich wat haar belijdenis, liturgie en kerkinrichting betreft aansloot bij de belijdenis, liturgie en kerkinrichting der andere Gereformeerde kerken in Europa en aldus een eereplaats onder haar kon innemen. Zelfs was het voornemen aanvankelijk om, evenals dit te Dordt geschied was, tot dezen arbeid ook afgevaardigden uit te noodigen van deze buitenlandsche Gereformeerde kerken, en al is dit plan niet doorgegaan, de leden der Synode hebben toch telkens bij gewichtige vraagstukken deze buitenlandsche Gereformeerde kerken om advies gevraagd.

Daar het Engelsche parlement als vertegenwoordiging van het Engelsche volk deze taak: voor de nationale kerk een nieuwe orde te geven, ter hand nam en er nog geen kerkelijke organisatie bestond, die afgevaardigden naar de Synode zenden kon, heeft het zelf, zij het dan ook met voorlichting van de predikanten, de leden der Synode benoemd, uit elk graafschap twee, uit Londen vier en voorts uit elke Universiteit twee. Het aantal leden bedroeg 121 „geestelijken” en 30 „leeken” , die geen ambt hadden. Het Parlement ging daarbij zeer onpartijdig te werk, met uitzondering van de aanhangers van Laud waren vertegenwoordigers van de verschillende richtingen geroepen, bisschoppen, royalisten, presbyterianen en independenten. Alleen de Schotsche Synode zond afgevaardigden die door haar waren gemandeerd. Elk lid der Synode moest voordat hij zitting nam een plechtigen eed afleggen, waarbij hij beloofde dat hij in zake de leer niets zou staande houden, wat hij niet geloofde, dat het meest in overeenstemming was met Gods Woord, en niets in zake de kerkenorde dan wat dienen kon tot Gods eer en tot den vrede en den welstand der kerk. Aan elk lid was voorts volkomen vrijheid gegeven om voor zijn meening op te komen, mits hij zich grondde op de Heilige Schrift; zijn afwijkend gevoelen mocht hij, mits de zaak eerst in de Synode behandeld was, aan het Parlement bekend maken, dat de eindbeslissing had. Het Parlement hoopte blijkbaar, dat door zulk een onderlinge saamspreking de onderlinge geschillen tusschen de Presbyterianen en de Independenten, die niet de leer, maar de kerkinrichting betroffen, tot een bevredigende oplossing zouden komen. Al is tegen de wettigheid dezer Synode wel bezwaar ingebracht, met name van Episcopale zijde, toch heeft Dr Alexander Mitchell, hoogleeraar in de kerkhistorie aan de Universiteit te St. Andrews, die wel de meeste studie van de Westminster Synode gemaakt en hare „minuten” of de opteekening van de beraadslagingen heeft uitgegeven, terecht in zijn Baird-Lectures haar synodaal karakter gehandhaafd. Trouwens de Presbyteriaansche kerken in Engeland en Schotland en in Noord-Amerika hebben het wettig gezag dezer Synode steeds erkend, door aan haar Confessie haar goedkeuring te hechten en die als symbool aan te nemen. De Westminster Confessie, de laatste confessie van Gereformeerde zijde opgesteld, wordt door de Gereformeerde symbolisten zoals Schaff en Müller als een der uitnemendste confessies geroemd. Prof. Müller wijst er op, dat de knapste theologen als Lightfoot, White, Palmer en Henderson er mede aan gearbeid hebben en dat ze door bijbelsche klaarheid, nauwkeurigheid van uitdrukking en door volkomen Calvinistische consequentie uitsteekt. Niet ten onrechte kunnen Engelsche schrijvers dan ook verklaren, dat na de groote concilies geen Synode is gehouden van zooveel beteekenis en van zoo ver strekkenden invloed als de Westminster Synode. De Dordtsche en de Westminster Synode vormen de beide hoogtepunten in de geschiedenis van het Calvinisme. Indien niet door het drijven der Independenten en het optreden van Cromwell het gebouw, dat de Synode van Westminster had opgetrokken, tot den grond toe verstoord was geworden, zou de Engelsche Kerk nooit zijn teruggevallen tot het Episcopaat en haar romaniseerende liturgie. De grondige reformatie der Engelsche kerk in leer, liturgie en kerkenorde, waartoe het Parlement besloten had en die door de Westminster synode op zoo voortreffelijke wijze tot stand is gebracht door de nieuwe confessie, de nieuwe kerkenorde en de nieuwe liturgie, die ze gaf, is door de schuld der Independenten geheel verijdeld en mislukt. 

De Synode van Westminster, om tot haar terug te keeren, kwam 1 Juni 1643 saam onder leiding van den uitnemenden calvinist Twisse, die daartoe door het parlement was aangewezen en ze heeft 1163 zittingen gehouden en is eerst 22 Februari 1648 met haar arbeid klaargekomen. Aan overhaasting heeft ze dus zeker zich niet schuldig gemaakt. Men wilde elkaar niet overstemmen, maar overtuigen om tot een eenparige conclusie te komen. Elk argument uit de Schrift aangevoerd moest daartoe aan de Schrift worden getoetst en gewogen. Ook de arbeid zelf, om aan de Engelsche Kerk een nieuwe Confessie, liturgie en kerkenorde te geven, eischte zooveel voorbereiding, dat daardoor de lange duur der synode wel te begrijpen is. Toch was dit niet de eenige oorzaak. De Synode begon met een revisie der Confessie, die onder haar bearbeiding nu een heel ander karakter kreeg, niet alleen omdat zij veel beslister zich uitliet dan de vorige, maar ook omdat tal van dogmatische onderwerpen, die tot dusver nog geen plaats in de Gereformeerde symbolie hadden gevonden, nu in haar werden opgenomen. Bevatte de Confessie der Engelsche kerk na de besnoeiing onder Koningin Elisabeth slechts 39 zeer korte artikelen, de Westminster Confessie telt 33 hoofdstukken, die alle weer veel artikelen, soms tot 10 toe, tot inhoud hebben. Aanvankelijk schoot de arbeid goed op; men was in October reeds tot het 16e Artikel van de Engelsche Confessie gekomen zonder dat van ernstig verschil sprake was geweest. Maar nu gaf het Parlement last aan de Synode om onverwijld over te gaan tot de behandeling van de vraag, welke regeering ’t meest overeenstemde met Gods heilig Woord en ’t meest geschikt was om den vrede der kerk in Engeland te bevorderen en meerdere overeenkomst te krijgen met de Schotsche kerk en de andere Gereformeerde kerken buitenaf. De arbeid aan de Confessie bleef daarom liggen en de schier eindelooze debatten over de kerkregeering met de Independenten volgden, die de Synode wel een jaar hebben opgehouden. De voorstanders van het Episcopaat, ook de bisschoppen zelf die in de Synode waren, hebben weinig oppositie gevoerd. Ten deele hadden ze zich reeds teruggetrokken. Maar de Independenten waren onverzettelijk. Zelfs de voorslag, dat zij het recht zouden krijgen om in de Engelsche kerk zelfstandige congregaties in te richten naar hun zienswijze, wezen ze hooghartig af. Hoewel de groote meerderheid in de Synode presbyteriaansch gezind was, evenzeer als in het Parlement, en daaruit wel bleek, dat ook de meerderheid der bevolking aan de zijde der Presbyterianen stond, wilden ze van geen transactie weten. Ze wilden geen tolerantie in de Kerk, maar een kerk, die naar hun denkbeelden moest zijn ingericht en waarin voor het presbyterianisme geen plaats zou zijn. Hoewel ze een kleine minderheid vormden, wilden zij hun zienswijze aan de kerk opleggen. Een onherstelbare breuk met de Schotsche Kerk zou daarvan het gevolg zijn geweest, want deze was presbyteriaansch gezind in hart en nieren en wilde haar kerkelijke inrichting zeker niet prijsgeven. Het einde was dan ook, dat de Independenten, al stemden ze overigens met de Westminster confessie in, toen deze gereed was gekomen, bezwaar maakten tegen Hoofdstuk XXXI, waarin over de Synodes en haar gezag gehandeld werd en nog veel meer tegen de practische uitwerking in de Kerkenorde. In den burgerkrijg, die reeds ontbrandde tijdens de Synode, is het Independentisme, dat zich aan Cromwell’s zijde schaarde, als een waterstroom, die heel het land overstroomde en alles meesleurde in zijn vaart. Door Cromwell werden de Presbyterianen wel niet rechtstreeks onderdrukt, maar ze werden toch uit het Parlement verwijderd en het rompparlement, dat overbleef en waarin de Independenten nu alles te zeggen hadden, werd zijn gewillig werktuig, totdat ook dit rompparlement, nadat het zijn taak volbracht had, door Karel I ter dood te veroordeelen, naar huis gezonden werd, opdat Cromwell voortaan als absoluut dictator kon optreden. Een Synode der Independenten zou nu gehouden worden om hun denkbeelden te verwerkelijken, maar ze kwam eerst na Cromwell’s dood bijeen het Savoypaleis. Ze nam met enkele wijzigingen de Westminster Confessie aan, maar schrapte Hoofdstuk XXXI, dat de steen des aanstoots was, omdat hierin de macht der Synodes geleerd werd en stelde een nieuwe Kerkenorde vast in de zoogenaamde Savoy-declaration. De principieele lijn, die het Presbyteriaansche kerkrecht van het Independentisme scheidt, kan daarom het best uit den strijd over dit Hoofdstuk van de Westminstersche Confessie worden gekend.

H.H.K.