Kuyper, H.H.

De drieërlei macht (XV)

Genre: Literatuur, Bladartikel

De drieërlei macht (XV)

Evenals Calvijn heeft ook de Synopsis der Leidsche professoren in het Apostelconvent of de Synode te Jerusalem dus het door God ons gegeven voorbeeld gezien, waarnaar de Synodes behoorden te worden ingericht en waaruit hare bevoegdheden konden worden afgeleid. Bij de uitvoerige bespreking, die daarna volgt, van de wijze, waarop een Synode moet worden saamgeroepen (Art. 18), wie de afgevaardigden moeten zenden (Art. 26); welke personen aan de Synode hebben deel te nemen (Art. 28); welke onderwerpen er moeten behandeld worden (Art. 39); wie praesideeren zal (Art. 43); welke scriba’s er behooren te zijn om de besluiten der Synode op te teekenen en aan de Kerken te zenden (Art. 47); op welke wijze de beraadslaging en beslissing dient te geschieden (Art. 49, 50, 52, 53, 54, 55, 56 en 57), en welk gezag aan de Synodes toekomt (Art. 67, 70, 71, 72) wordt telkens weer naar Handelingen 15 als voorbeeld en als regel door ons te volgen gewezen. Zoo handhaaft de Synopsis tot zelfs in de onderdeelen van het Synodale kerkrecht, dat Gods Woord het eenige principium is, waaraan we ons hebben te houden.

In alle bijzonderheden dit betoog hier weer te geven is niet noodig. Ik beperk me daarom tot hetgeen de Synopsis leert aangaande de drieërlei kerkelijke macht, omdat dit punt thans aan de orde is en hierover de strijd wordt gevoerd. Na opgemerkt te hebben, dat de Synodes geen politieke zaken te behandelen hebben, maar alleen kerkelijke zaken (Art. 39), wordt dit laatste dan nader aldus omschreven in Art. 40, dat de Synode te handelen heeft als de haar toekomende materie in de eerste plaats over de ware en valsche leer en de aanhangsels: de sacramenten en Goddelijke ceremoniën; ten tweede over het leven en de zedetucht zoowel van het volk als van de ambtsdragers; en in de derde plaats over de goede orde van de kerkregeering; voor zoover die zaken althans in een mindere vergadering niet gemakkelijk afgehandeld kunnen worden, Hand. 15 : 24, 29.

Van de voorstelling, door de Independenten gegeven, dat de synodes ten opzichte van deze drieërlei kerkelijke zaken alleen adviezen zou mogen geven, wil de Synopsis niets weten. „Het is de taak en het recht der Synode uit Gods Woord af te leiden, zegt ze, een formulier van overeenstemming en van de eenheid der kerk in leer en discipline, en de kerkenorde, zooals deze voor de kerk het beste is, vast te stellen; aangaande dit alles heeft ze publieke geschriften, kort en klaar, uit te geven en de herders en het volk te vermanen tot hun onderhouding, terwijl de hardnekkige overtreders daarvan aan de kerkelijke censuur onderworpen zijn”. Van een louter zedelijk gezag, dat aan de synodes zou toekomen om te raden en te overtuigen, wil de synopsis dus niets weten. Evenals Voetius houdt de Synopsis vol, dat aan de synodes een autoratieve of definitieve macht toekomt in dien zin, dat ze bepalen kan dat degenen, die zich aan haar beslissingen in zake de geloofsbelijdenis en de kerkenorde niet onderwerpen, met kerkelijke censuren te straffen zijn. Bepalingen of beslissingen zonder poenale sanctie tegen de overtreders hebben ook weinig kracht. Terecht heeft Voetius daarom gezegd, dat het heele geding tusschen de Gereformeerden en de Independenten in zake de synodes hierover ging, of aan de synodes toekomt de macht om in kerkelijke zaken te beslissen niet alleen, maar ook om den hardnekkigen weerstrevers kerkelijke straffen op te leggen” (Pol. Eccl. Pars III, p. 838).

Intusschen zou men kunnen tegenwerpen en is dit ook gedaan, dat een synode wel strafbepalingen maken kan, zooals ook een parlement, wanneer het een wet aanneemt en op de overtreding straf stelt, maar daarom nog niet zelf als rechter kan optreden om in rechtsgedingen te beslissen en deze straffen aan de overtreders op te leggen. Dit recht toch zou alleen aan de kerkeraden, die den sleutel der discipline hebben, toekomen. Dat de Synopsis hierover echter gansch anders oordeelt en wel degelijk aan de Synode ook een rechterlijke macht toekent, evenzeer als een dogmatische en ordenende macht, is duidelijk, want van Art. 51 af wordt dan over deze rechterlijke macht der Synode zelfs zeer breed en uitvoerig gehandeld en aanwijzingen gegeven, hoe het onderzoek en het oordeel daarbij moeten plaats vinden. „Inzonderheid geldt deze rechterlijke macht, zegt de Synopsis, wanneer een herder zwaar overtreedt, de kerk in verwarring brengt of scheurt door „schisma, dwaling, ketterij enz.” (art. 51) maar evenzeer is zij van toepassing ten opzichte van gemeenteleden, die zich aan dergelijke daden schuldig maken, zooals blijkt uit Hand. 15 : 1, 5” (art. 52). Het vonnis of oordeel, dat de Synode als rechter uitspreekt, kan dan bestaan òf in vrijspraak òf in veroordeeling zoowel van de zaak als van den persoon. „De zaak kan òf als waar en recht worden goedgekeurd en degenen, die recht gevoelden of handelden worden vrijgesproken, òf als valsch en onrecht worden afgekeurd en degenen, die slechte gevoelens dreven en dat hardnekkig doen, kerkelijk veroordeeld worden als schismatieken of ketters zooals Hand. 15: 24 toont”. Volkomen terecht wijst de Synopsis er op, dat de rechterlijke macht niet alleen bestaat in veroordeelen en straffen, maar evenzeer in vrijspraak van degenen, die ten onrechte worden aangeklaagd en beschuldigd. Zoo heeft de Synode van Jerusalem gedaan; ze heeft Paulus en Barnabas vrijgesproken en hun een zelfs zeer loffelijke getuigenis gegeven (Hand. 15: 25, 26) en daarentegen de wetsdrijvers veroordeeld (Hand. 15: 24).

Dit rechterlijk oordeel bestaat echter, zoo zegt de Synopsis niet alleen in een algemeene veroordeeling van een zaak of van personen, maar ook in het uitspreken van een strafvonnis met name in de afhouding van het Avondmaal en in de afsnijding of excommunicatie, waarvoor verwezen wordt naar Matth. 18: 17, (Art. 58). Bij kerkelijke ambtsdragers draagt deze straf dan nog een eigenaardig karakter, want ze bestaat uit schorsing in hun ambt en uit afzetting zelfs zonder hoop dit ambt weer te krijgen (Art. 59). De tuchtoefening der Synode kan dus zoowel over gewone gemeenteleden gaan als over ambtsdragers en wat de laatsten betreft niet alleen over predikanten maar over alle ambtsdragers, dus evenzeer over ouderlingen en diakenen.

De Synopsis handelt dan tenslotte nog over de uitvoering van de dingen of zaken, die in de Synode zijn besloten. Ze zegt, dat de moeilijke vraag daarbij aan de orde komt, aan wie die uitvoering staat, waarbij dan te onderscheiden is tusschen de kerkelijke en burgerlijke macht. De Kerk of Synode handelt niet of straft niet met lichamelijk geweld, maar alleen met geestelijke macht, d.w.z. door de kerken van haar plicht te vermanen, en door de ketters en die een schandelijk leven leiden van de gemeenschap der kerk te verwijderen, maar niet zooals de Paus en Pausgezinden doen door huisvaders uit hun huis, burgers uit hun stad, koningen uit hun rijk te werpen (Art. 61).

Men heeft ook hieruit wel afgeleid, dat de Synopsis bedoelde, dat de Synode dus alleen een strafvonnis mocht praeformeeren, maar de uitvoering aan den kerkeraad moest overlaten aangezien deze alleen daartoe van Christus de bevoegdheid ontvangen heeft, maar dit is niet juist en wordt door de Synopsis zelf weersproken. Want dat de Synopsis wel degelijk aan de Synode de macht toekent om tucht te oefenen, zelfs om te excommuniceeren blijkt, waar zij het Goddelijk recht van de synodes juist grondt op Matth. 18 en verklaart, dat wat Christus daar gezegd had van de plaatselijke gemeente of kerk nog des te meer geldt van de synodes, omdat zij de eenheid der kerk zijn, en wat van de mindere vergadering gezegd wordt nog veel meer geldt van de meerdere vergadering (art. 10). Als in art. 58 wordt gesproken over de kerkelijke straffen, die de synode kan opleggen, wordt wederom naar Matth. 18: 17 verwezen. Dat de synode zelf wel degelijk kerkelijke censuur kan uitoefenen en niet maar een sententie praeformeeren om de uitvoering aan den kerkeraad op te dragen, blijkt ten overvloede uit wat de Synopsis zegt in art. 32, dat tegen degenen, die, hoewel ze afgevaardigd zijn, niet ter synode komen, als verachters van de kerk en de synode een zware kerkelijke en synodale censuur moet geoefend worden. En evenzoo in art. 52, dat wanneer geciteerden niet ter synode verschijnen, ze krachtens het besluit der synode van Carthago uit de kerk zijn te werpen. Trouwens, na in art. 61 gezegd te hebben, dat de uitvoering van de besluiten der synode niet geschieden moet, zooals de burgerlijke overheid doet met dwingend lijfsgeweld, maar alleen door geestelijke macht, volgt daarna dat in zooverre die uitvoering aan de kerk en dientengevolge dus ook aan de synode toekomt, welke hare besluiten door synodale epistels aan de kerken gegeven of door hare deputaten uitvoert.

Van meer belang is echter voor heel dit vraagstuk wat de Synopsis aan het slot zegt, nl. dat de eigenlijke Rechter Christus is, die het oordeel uitspreekt, zij het door Zijn dienaren eenstemmig in de synode saamgekomen, wier taak het is in kerkelijke zaken te beslissen en te oordeelen met beroep op Hand. 15: 22, 25 en 28. Het oordeel der synode indien en voor zoover het is naar den norm van Gods Woord, is het oordeel van God, van Christus en van den Heiligen Geest (Art. 67). Daaruit blijkt, zegt de Synopsis, welke en hoeveel de autoriteit der Synode is, n.l. in zeker opzicht en op hare wijze Goddelijk, wat echter niet van elke Synode geldt. Zooals Calvijn reeds gewezen had op het Sanhedrin te Jerusalem, dat Christus veroordeeld had, zoo doet ook de Synopsis. Het geldt alleen van de ware kerk welke en zoover ze vergadert in Christus’ naam naar Matth. 18: waar twee of drie vergaderen in mijn naam, ben ik in hun midden, en voor zoover ze de leiding des Heiligen Geestes volgt, Hand. 15: het heeft den Heiligen Geest en ons goedgedacht (art. 70).

Maar al handhaaft de Synopsis dus, dat Christus de eigenlijke Rechter is, die door zijn dienaren in de Synode uitspraak doet, en al verwijst ze voor het gezag der synodes naar de synode te Jerusalem door de Apostelen gehouden, ze erkent toch, dat de latere synodes niet geheel met deze synode der Apostelen op één lijn te stellen zijn, omdat de autoriteit van die Apostolische synode slechtweg Goddelijk was door de onmiddellijke en voortdurende assistentie van den Heiligen Geest, Hand. 2: 4. Ten opzichte van de latere synodes geldt dit echter slechts in zeker opzicht, daar deze bestaan uit mannen, die wel vroom zijn en ook door den Heiligen Geest geleid worden, maar niet in die mate, dat dit hen vrijwaart voor elke dwaling (art. 71). Ze zijn derhalve, dat is de slotconclusie van de Synopsis, slechts in zooverre Goddelijk als ze in Christus’ naam saamkomen en besluiten nemen niet naar eigen willekeur, maar in overeenstemming met Gods Woord, in de Schrift vervat. En ze hebben slechts zooveel gezag, als ze uit de Schrift ontleenen en krijgen, zooals ook de maan haar licht van de zon ontvangt (art. 72).

H.H.K.