Kuyper, H.H.

De drieërlei macht (V)

Genre: Literatuur, Bladartikel

De drieërlei macht (V)

Calvijn is, naar ieder toestemt, de vader van ons Gereformeerd kerkrecht geweest. In zijn Institutie trok hij de grondlijnen en practisch paste hij die grondlijnen toe, eerst toen hij als banneling te Straatsburg vertoefde en daar de Fransche vluchtelingengemeente organiseerde, en later, na zijn terugkeer in Genève, toe hij zijn Ordonnances Ecclesiastiques gaf, die de eerste Gereformeerde Kerkenorde waren en het voorbeeld voor onze Gereformeerde Kerken zijn geworden. En al kon hij in Zwitserland zelf, waar trouwens reeds een Synodale organisatie bestond, weinig invloed op deze organisatie uitoefenen, omdat door de overheid te Bern, die voor Calvijn’s invloed beducht was, Genève van dit kerkverband was afgesneden, bij de formatie van het kerkverband in Frankrijk, die te Parijs in 1559 tot stand kwam, heeft hij door zijn leerlingen en meedewerkers wel degelijk grooten invloed uitgeoefend. De kerkenorde, waarin dit verband nader geregeld werd, draagt dan ook ongetwijfeld een Calvinistisch karakter en ze is evenals de plaatselijke kerkenorde van Genève door de Gereformeerde kerken in Schotland en Nederland tot voorbeeld genomen. Niets zou dan ook meer onjuist zijn dan de voorstelling, alsof Calvijn alleen belang had gesteld in de organisatie der plaatselijke kerk, maar daarentegen voor het kerkverband weinig gevoeld zou hebben, of gemeend zou hebben, dat de Schrift daarvoor geen beginselen bood. Independent was Calvijn zeker niet, zooals wel daaruit blijkt, dat hij de leerstellingen van Morelli en de zijnen, die de voorlooopers der Independenten waren, beslist veroordeeld heeft. En de latere Independenten hebben tegen onze Gereformeerde kerkorganisatie dan ook telkens als bezwaar ingebracht, dat deze organisatie volgens hen niet aan de Schrift, maar aan Calvijn ontleend was. Een bewering, die natuurlijk onwaar was, aangezien Calvijn voor zijn kerkrecht met name ook voor het kerkverband zich juist ook op de Schrift gegrond heeft.

Dit blijkt terstond, wanneer men zijn commentaar op Handelingen 15 opslaat, waarin hij een verklaring geeft van hetgeen ons daar verhaald wordt omtrent het zoogenaamde Apostelconvent, dat te Jeruzalem is gehouden. Calvijn ziet in dit Apostelconvent, waarin de Apostelen en de ouderlingen te Jeruzalem saamkwamen met de afgevaardigden uit de kerk van Antiochië om een beslissing te nemen over de vraag, die destijds de Kerken beroerde, of de heidenen, die Christen werden, de besnijdenis en de wet van Mozes hadden te onderhouden, niet maar een historisch verhaal van wat toen geschied is, of hoogstens een zekere aanwijzing, dat zulke saâmkomsten wel geoorloofd zijn, wanneer de kerken zelf dit willen, maar een voorbeeld door de Apostelen ons gegeven ja zelfs een voorschrift door den Heiligen Geest ons opgeteekend om ons te leeren, hoe de kerken in zulke gevallen hebben te handelen.

Dat men, toen dit geschil te Antiochië ontstond door de wetdrijvers uit Judea, tot dit middel de toevlucht te nemen, schrijft Calvijn uitdrukkelijk toe aan den Heiligen Geest, die hun dit gesuggereerd had en niet aan hun eigen goedvinden. Remedium hoc suggesit spiritis sanctus ad tumultum pacandum, zegt Calvijn bij vers 2. Iets – ik mag dit er wel aan toevoegen, — wat bevestigd wordt door Paulus zelf in Galaten 2, waar hij handelende over dit Apostelconvent zegt, dat hij opging naar Jerusalem door een openbaring hem gegeven door Christus of door den Heiligen Geest. „Tot ditzelfde doel, zoo gaat Calvijn voort, zijn alle heilige Synodes van den beginne af saamgekomen, opdat ernstige en in Gods Woord recht geoefende mannen de geschillen zouden oplossen niet naar hun willekeur, maar door de autoriteit van God”. En na dan verhaald te hebben, wie aan deze Synode van Jerusalem deel namen en op welke wijze daar gehandeld is, eindigt hij met te zeggen, dat hier „de vorm en de orde in het saamroepen en houden der Synoden, wanneer er eenig twistgeschil is ontstaan, van Godswege ons worden voorgeschreven”. Caeterum sciamus formam hic et ordinem in cogendis synodis divinitus praescribi quum exorta est aliqua controversia (bij vers 8).

Het zou te ver voeren om in alle onderdeelen aan te toonen, hoe Calvijn dit doorvoert, maar op enkele belangrijke punten moge ik toch wijzen.

Wat Paulus en Barnabas betreft handhaaft Calvijn, dat ze niet naar Jeruzalem gingen als aangeklaagden om voor de Apostelen als rechters te verschijnen, maar als afgevaardigden van de gemeente te Antiochië, die hen met begeleiders naar Jeruzalem zond, om tot een gemeenschappelijke uitspraak met de Apostelen te komen.

De besluiten werden genomen, zoo merkt Calvijn in de tweede plaats op, niet door de Apostelen alleen maar ook door de ouderlingen te Jeruzalem; echter niet door de gemeente, maar door degenen, die uitmuntten in kennis en oordeel en die uit kracht van hun ambt de wettige rechters in deze zaak waren. Dat Jacobus in de qualiteit van bisschop van Jeruzalem aanwezig zou geweest zijn, zooals sommigen beweren, acht Calvijn niet juist, omdat het onwaarschijnlijk is dat de geloovigen de orde door Christus ingesteld zouden veranderd hebben door het episcopaat in te voeren. Op de aanwezigheid van ouderlingen op de Synode legt Calvijn dus nadruk, evenzeer als daarop, dat de leden der Synode ambtsdragers moeten zijn om als rechters te kunnen optreden. Aan de gemeenteleden wil hij op de synodes echter geen medezeggenschap geven, evenmin als hij aan de bisschoppen een eereplaats in de Synodes wil toekennen. Maar hij wijst er wel op bij vers 22, dat al hebben de Apostelen en andere leeraren de beslissing genomen, de gemeenteleden hun instemming met het beslotene hebben betuigd en de Apostelen niets hebben vastgesteld wat alle vromen aanging, dan na het volk daarbij hebben toegelaten.

Voorts merkt Calvijn op bij vers 12, waar staat dat hoewel er eerst groote twist onder de aanwezigen was geweest over deze quaestie, daarna allen blijkbaar met instemming gezwegen hadden, nadat de Apostel Petrus Gods Woord had uiteengezet en naar de leer der Schrift de vraag behandeld had, hoe hieruit blijkt dat de Geest Gods deze Synode regeerde. En dat is, zegt hij, het levende beeld van een wettige Synode, waar alleen de waarheid Gods, zoodra deze in het midden gebracht wordt, aan alle geschillen een eind maakt. Zoo de Heilige Geest presideert, is dit het meest afdoende middel om alle twisten neer te leggen. Hij toch is de bekwame leidsman, die de tongen regeert van hen, die voorgaan moeten en de anderen dwingt tot onderwerping.

In dien zin vat Calvijn het dan ook blijkbaar op, wanneer in het besluit van de Synode gezegd wordt: „het heeft den Heiligen Geest en ons goedgedacht” (vers 28) want hij verklaart dit aldus, dat de Heilige Geest hun leidsman en voorzitter was geweest en dat wat ze schreven was vastgesteld door hen terwijl (of dewijl) de Heilige Geest hun dit dicteerde. Of Calvijn dit laatste nu bedoeld heeft in dien zin, dat heel het besluit door de Synode te Jerusalem genomen door den Heiligen Geest geïnspireerd was, is moeilijk te zeggen. Calvijn komt er wel tegenop, dat volgens de Roomschen alle Concilies door Goddelijke inspiratie onfeilbaar waren en macht hadden, geboden op te leggen, die de conscientiën binden, al berusten deze niet op Gods Woord, zooals ze uit het besluit van het Apostelconvent afleidden. Maar al weerspreekt Calvijn dit terecht door er op te wijzen, dat de Conciliën wel gedwaald hebben, en al houdt hij staande, dat het viertal geboden van het Apostelconvent niet de consciëntie hebben gebonden maar slechts een tijdelijke maatregel waren ter wille van de Joden-Christenen genomen om hun geen ergernis te geven, op de quaestie zelf, in hoeverre ook bij onze Synodes van zulk een leiding des Heiligen Geestes sprake is, gaat hij hier niet in. De uitdrukking, dat de Heilige Geest iets dicteert, welke spreekwijze bij Calvijn zeer dikwijls voorkomt, is ook niet in letterlijken zin op te vatten. Wat het eigenlijke besluit betreft, waarom het Paulus te doen was met het oog op zijn zendingsarbeid, nl. dat de Heidenen, die Christen werden, niet aan de Wet van Mozes gebonden waren, wijst Calvijn er op, dat Petrus dit staande hield op grond van een Goddelijke openbaring vroeger hem geschonken en dat Jacobus zich beriep op de Schrift. Alle openbaring nu, zoowel een buitengewone als aan Petrus ten deel viel, als die door de profetie des Ouden Testaments, wordt door den Heiligen Geest geschonken. In zooverre kon Calvijn dus terecht zeggen, dat dit besluit genomen was dictante spiritu Sancto. Maar of Calvijn dit ook laat slaan op het viertal geboden, die de Synode gaf en die volgens Calvijn niet de consciëntie bonden, en geen Goddelijke geboden waren, maar slechts tijdelijke voorschriften, blijkt niet. Waar Calvijn alleen op wijzen wil is, dat het gezag niet rust in de Kerk zelf of in het ambt los van de Heilige Geest, door wien Christus de Kerk regeert. Daarom vangt de Synode van Jerusalem aan met te zeggen: het heeft de Heilige Geest en ons goedgedacht. Niet de Apostelen of ouderlingen afgezonderd van den Heilige Geest (seorsum a Spiritu) maar als organen van de Heilige Geest namen ze dit besluit. Calvijn ontkent daarom niet, dat aan het ambt, door Christus ingesteld, zekere autoriteit toekomt; het zijn de ambtsdragers te Jerusalem, die uit kracht van hun ambt als rechters optraden in dit geschil. Maar dit ambt mag nooit losgemaakt van den Heiligen Geest, wanneer het handelen gaat en beslissingen neemt. Daarop legt Calvijn bij de Synodes allen nadruk als hij er op wijst, dat in deze Synode te Jeruzalem de Heilige Geest voorzitter is geweest en haar geleid heeft door het Woord Zijner Openbaring. Een Synode, die zich niet leiden laat door den Heiligen Geest en niet gebonden is aan Gods Woord, heeft dus geen gezag. In zijn Institutie, maar daarop kom ik een volgende maal terug, spreekt Calvijn dit nog duidelijker en scherper uit. Thans was het mij alleen te doen om te laten zien, hoe Calvijn in Handelingen 15 wel degelijk den Goddelijken grondslag ziet voor het houden de Synodes. Het is de Heilige Geest, die tot het houden dezer Synode heeft aangespoord, die haar voorzitter is geweest en haar handelingen heeft bestuurd. En God heeft ons daarin het voorschrift gegeven om zulke Synodes te houden, ons geleerd wat haar vorm en orde behoort te zijn en ons getoond, waarop haar gezag moet berusten.

H.H.K.