|209|

 

1. Inleiding

 

1.1. Een gevoelige snaar geraakt

 

‘Die eigentliche Schwäche und der Grundschaden der Lima-Äusserungen über das Amt liegt jedoch so tief im System, dass ihnen mit etwas Kosmetik schwerlich beizukommen ist. Lima III bringt ans Licht und posaunt in alle Welt, was schon in Lima I und II bedenklich war. Gemeint ist die Vorstellung, eine auf ihre Strukturen und Institutionen vertrauende, sich mit ihrem sakramentalen Heilsvermittlungsauftrag brüstende Kirche könne die heutigen zerspaltenen Kirchen einigen und aller Welt ein glaubhaftes Zeugnis von der Gnade Gottes geben.’ 365

Aan het woord is de nieuwtestamenticus Markus Barth, zoon van Karl Barth. Hij steigert bij het lezen van de verklaring over doop (‘Lima I’), eucharistie (‘Lima II’) en ambt (‘Lima III’), uitgegaan van Faith and Order naar de kerken tijdens haar vergadering in Lima in januari 1982.366 Hij hoort hier een soort kerkelijke taal, die pretenties hanteert die ze niet kan waarmaken, omdat ze vergeet dat wij bedelaars zijn, die bij de genade Gods leven en omdat de Geest vrij is. Hij voelt dreiging van een kerkelijke gestalte die zich voorwendt de Geest te incorporeren. Het maakt op hem de indruk van een wanstaltig en potsierlijk vertoon. Dit heeft geen enkel nut. Deze theologische verklaring laat een verkeerde boodschap over de kerk in de wereld klinken. Alleen een radicale breuk van de verantwoordelijke kerkleiders met dit soort denken en taal over de kerk, haar sacramenten en haar diensten kan soelaas brengen:


365 M. Barth, ‘Hinter Glas stecken. Fragen zu den Lima-Papiere’, Evangelische Kommentare 18 (1985) 4, 213. Omdat de auteur moeite had dit artikel in het Duitse taalgebied gepubliceerd te krijgen, verscheen het eerder in Nederlandse vertaling onder de titel ‘Vragen en overwegingen naar aanleiding van het Lima-rapport over doop, eucharistie en ambt’. J.M. Hasselaar, die het rechtstreeks van de auteur kreeg, vertaalde het, schreef een korte inleiding en zorgde voor de plaatsing ervan in In de Waagschaal, nieuwe jaargang 13 (1984) 17, 516-524. In 1985 zou een Italiaanse en in 1986 een Engelse vertaling verschijnen.
366 De Engelse versie verscheen als Faith and Order Paper 111 met als titel Baptism, Eucharist and Ministry, Geneva 1982. Naar deze verklaring wordt ook dikwijls verwezen met het letterwoord BEM.

|210|

Weil Lima ein Übermass an Aussagen enthält, welche Anspruch auf kirchlich-sakramentale Heilsvermittlung von Gott garantierte Amtsvollmacht und wohlbehüteten Überlieferung erheben, sehe ich nicht, welchen Nutzen dieses Dokument für innerkirchliche oder missionarische Zwecke haben soll. Nicht anders als jeder Christ sollten Kirchen und Gemeinden eingestehen, dass sie selbst Bettler sind und zur Uneinigkeit untereinander und unter den menschlichen Gruppen und Völkern beigesteuert haben und noch beitragen.367

De vraag naar ‘receptie’ van deze tekst komt voor hem neer op een kritiekloos aanvaarden. Daarom stelt hij ten slotte voor deze verklaring voor eeuwig te verpakken in glas en beton, zoals dat ook gebeurt met het levensgevaarlijke atoomafval:

Das heisst nicht, dass man die Rezeption, welche die Lima-Autoren erhofft haben, und welche der ökumenische Zentralausschuss empfohlen hat, verweigert. Da es um ein in seiner Weise einheitliches, eindrückliches, ja klassisches Werk geht, sollten alle Versuche unterbleiben, daran herumzuörgeln oder -zuflicken. Weil weder Kritik noch Revisionsvorschläge, sondern einzig Akte der Rezeption erwartet werden, sollte das Dokument in der Tat tel quel „empfangen” (ohne weitere Kommentare zur Kenntnis genommen) werden. Es verdient, sorgfältig diskutiert zu werden. Dann aber sollte es unter Verdankung der geleisteten Dienste hinter Glas oder in Beton verpackt an einem sicheren Ort aufbewahrt werden.368

Bij Markus Barth is klaarblijkelijk een gevoelige snaar geraakt. Toch is dat niet zo vanzelfsprekend. Kerkelijke convergentieteksten met hun zorgvuldig taalgebruik en een afgewogen argumentatie, nodigen uit tot een bedachtzaam antwoord. Dat geldt zeker voor de Lima-verklaring met zijn voorgeschiedenis van meer dan vijftig jaar. Zijn reactie houdt dan ook beslist verband met de inhoud van de tekst. Naar zijn oordeel dreigt het essentiële van het kerk-zijn volgens zijn verstaan van de Schrift verloren te gaan in de wijze waarop over de sacramenten en het ambt wordt gesproken.

 

De theoloog Markus Barth staat met zijn radicaal afwijzend standpunt vrij geïsoleerd, maar toch blijkt ook uit de officiële reacties van gereformeerde kerken op het Lima-rapport een duidelijke reserve, in het bijzonder tegenover het ambtsgedeelte van de Lima-tekst. De toonzetting is vaak diplomatieker en gematigder maar er is affiniteit met de vrees van Barth. Als illustratie citeer ik een fragment uit het officieel antwoord van de Verenigde Protestantse Kerk in België,369 de kerk waarvan ik zelf lid ben.


367 M. Barth, ‘Hinter Glas stecken’, Evangelische Kommentare 18 (1985) 4, 214.
368 M. Barth, ‘Hinter Glas stecken’, Evangelische Kommentare 18 (1985) 4, 214.
369 Dat antwoord is te vinden in M. Thurian (ed.), Churches  respond to BEM, vol. III, 168-182.

|211|

From the Reformed standpoint, priority has been given through the centuries to the preaching of the gospel. The question of the faith of the church can be answered only if appropriate distinctions are drawn. Through the ages, the faith has experienced the constraints imposed by historical circumstances, and there have been excesses and errors. We therefore have to speak both of continuity and of discontinuity. In this context, the problem relating to how the ministry and church structures are to be understood is in our eyes only of secondary importance.
Nevertheless we do consider discussion on the ministry to be of first-class importance as BEM seems to uphold a clerical view of the ministry which is liable to channel the saving work of the word and the Spirit into confined traditional courses, leaving no freedom for the prophetic dynamism of renewal.
BEM shows us quite plainly the ministerial structure of the majority of churches, especially those tied to the doctrine of apostolic succession. However, through the centuries, there has always existed a minority, visible more or less, which has not conformed and has rested its case on scripture.
Zwingli and Calvin in particular commended a view of the church which would leave maximum freedom for the activity of the word and the Spirit and would give most scope for a conciliar structure as the instrument for taking decisions, in virtue of the elements of participation and inclusiveness which it implied.
When we speak of the ministry of the church (its service and mission) we are talking about the proclamation of the gospel by word and deed. That ministry is entrusted to all Christians.
We regard as legitimate any ordination of ministries in so far as it matches up to the supreme ministry which is the preaching of the gospel, and in so far as it takes account of the biblical witness and current social realities.370

Ook hier duikt de angst op voor een ambtelijke bevoogding, die participatie van alle gelovigen uitsluit, angst voor een kerkelijke structuur, die de vrijheid van Woord en Geest fnuikt, en angst voor een beleid gericht op het verleden dat het profetische dynamisme van vernieuwing mist.

In de tweede plaats geeft deze reactie aan hoe tweevoudig het reformatorisch omgaan met kerk en ambt is. Enerzijds zijn ambt en kerkstructuren naar reformatorisch inzicht slechts van secundair belang, anderzijds vraagt de wijze waarop BEM met het ambt omgaat om een repliek van het hoogste belang. Als kerk en ambt heilspretenties krijgen, dan wordt het een zaak van het allergrootste gewicht, want het gaat dan om het diepste, namelijk de redding van mens en wereld. Hier mag geen misverstand over bestaan. Eigenlijk voelen de meeste kerken uit de gereformeerde traditie er niet zo veel voor om over deze onderwerpen een gesprek aan te gaan. Ze zijn in eerste instantie onwillige gesprekspartners. De lutherse theoloog U. Kühn typeert het ambtsprobleem in het oecumenisch gesprek treffend als ‘ein ungleichseitiges Problem’.371 A. Houtepen spreekt over een ‘asymmetrische


370 Churches respond to BEM, vol. III, 174.
371 U. Kühn, ‘Eine ökumenische Schlüsselfrage. Erwägungen zum kirchlichen Amt im Lima-Papier’, Evangelische Kommentare 17 (1984) 6, 307.

|212|

dialoog’.372 Maar als voor katholieken en orthodoxen eerst het ambtsprobleem uitgeklaard moet zijn voor dat men over kan gaan tot het erkennen van elkaars ambten, en voor men samen aan de tafel van de Heer kan zitten, ja dan moet er toch maar eerst gepraat worden.

A. Houtepen, één van de rooms-katholieke theologen van de commissie die de tekst schreef, bespeurt bij de kerken uit de reformatorische traditie een zekere inconsequentie met betrekking tot hun houding ten opzichte van de leer van de kerkelijke structuurelementen.373 Dit oordeel is goed te begrijpen, maar toch zit er ook een zekere logica in de houding van deze kerken. De reformatorische logica luidt als volgt: over kerk en ambt moet niet al te principieel gedaan worden, maar als anderen daar zo een fundamentele zaak van maken, dan is waakzaamheid vereist en dient voortdurend de vraag gesteld te worden of het heil zelf niet in het geding wordt gebracht. Toch is het aan te bevelen dat de kerken uit de reformatorische traditie zich met deze redenering niet tevreden stellen en deze opmerking van Houtepen eerder begrijpen als een uitdaging. De oecumenische dialoog moet de reformatorische kerken aanzetten om verder na te denken over hun leer omtrent het ambt. Herhaling van de klassieke argumenten alleen overtuigt niet in de huidige dialoog. Wanneer met name het ambt en de kerkelijke structuren voor de andere gesprekspartner een fundamenteel gewicht hebben, volstaat het niet om enerzijds de schouders eens op te halen en anderzijds moord en brand te schreeuwen als zij hun fundamentele overtuiging blijven verwoorden. Ook al is het ambt geen zaak van eerste rangorde in de reformatorische traditie, de fundamentele overtuiging van de andere tradities vraagt niet alleen om respect, maar ook om actief meedenken en zichzelf afvragen hoe men tot een eigen samenhangende ambtstheologie kan komen.

Ten slotte valt de uitdrukkelijke verwijzing naar Zwingli en Calvijn op in deze kerkelijke reactie. Dat is des te meer treffend, omdat traditioneel gereformeerden eerder naar hun belijdenisgeschriften zullen verwijzen dan naar de reformatoren persoonlijk. Zij hebben niet het absolute gezag van de Schrift zelf, maar aan hun wijze van Schrift lezen en de daaruit volgende visie op kerk en ambt, kan zo maar niet voorbijgegaan worden. Daarvoor hebben ze te wezenlijke dingen gezegd.


372 Naar de titel van zijn rede, uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar, om werkzaam te zijn op het vakgebied van de Oecumenica aan de Universiteit van Utrecht Een asymmetrische dialoog. Historische kanttekeningen bij de onderlinge erkenning van de kerkelijke ambten, Utrecht 1994.
373 A. Houtepen, ‘Kerken en het Lima-rapport: een oecumenische vuurproef’, Kosmos en Oecumene 21 (1987) 1-2, 24.

|213|

Als men het geheel van de reacties op het Lima-rapport overziet, valt het op dat het gedeelte over het ambt bij alle kerken en theologen de meeste reacties oproept. Rondom de doop staat men niet ver meer af van overeenstemming, rondom het ambt is de congenialiteit het zwakst. Grosso modo kan men spreken van een vrij ruime instemming over de doop, van meer vragen bij een aantal passage over de eucharistie en van een behoorlijk portie reserve over het ambt. De kerken van gereformeerde signatuur verschillen hier niet van de andere kerken. Wel kan men stellen dat de kerken uit deze traditie bij die groep horen die het meest bezwaren heeft bij het deel over ambt en in sommige gevallen ronduit afwijzend is.

Deze afwijzende reacties prikkelen en roepen veel vragen op. Is deze reserve gerechtvaardigd? Wordt hier inderdaad wat onopgeeflijk is voor het reformatorisch spreken over de kerk, over haar sacramenten en ambten, verkwanseld? Wordt de Wereldraad van Kerken overvleugeld door rooms-katholieken en orthodoxen?374 Wordt in de Lima-tekst, in het bijzonder in de visie op het ambt, een kerkelijke eenheid gebouwd op een concept van de kerk, dat uitgaat van een kerkelijk-sacramentele heilsbemiddeling die door God wordt gegarandeerd in ambtsvolmacht? Wat rest zo nog van wat Zwingli en Calvijn geleerd hebben betreffende kerk en ambt?

Ondertussen ligt de commotie rondom het Lima-rapport reeds lang achter ons. In eerste instantie hebben de kerken toch vooral de waarde van hun eigen theologiseren rondom sacramenten en ambt benadrukt. In de tussentijd zijn andere items de kerkelijke agenda gaan bepalen. Met de nodige afstandelijkheid keren wij nu terug naar de tekst van het Lima-rapport. Niet meer defensief om onze eigen waarden te benadrukken, maar nog eens luisterend. Wat is daar eigenlijk gezegd? Welke vragen liggen hier voor de eigen traditie? Wij doen dat uitgaande van de basisopstelling dat vanuit de gereformeerde traditie fundamentele zaken zijn geformuleerd over kerk en ambt, maar toch ook weer niet het laatste woord is gesproken en met de openheid dat er ook te leren valt van de overtuigingen van de oecumenische gesprekspartners, omdat ook zij delen in de Geest van God.


374 M. Barth, ‘Hinter Glas stecken’, Evangelische Kommentare 18 (1985) 4, 212 spreekt van een ‘Drei-Viertel Ökumene’ waarin orthodoxen, rooms-katholieken, anglicanen, episcopalen, oud-katholieken en een deel van de lutheranen komen te staan tegenover de presbyterianen, methodisten, baptisen en congregationalisten, die de scheur in de kerk nog kan vergroten.

|214|

1.2. Doelstellingen en methode

 

De doelstelling is drievoudig.

1. Een grondige analyse van het ambtsgedeelte van de Lima- verklaring van Faith and Order uit 1982. Daarbij zal zowel historisch als tekst-immanent gewerkt worden. De groei van ieder hoofdstuk en iedere paragraaf wordt getraceerd door de opeenvolgende versies, die leiden naar de definitieve tekst van Lima, te onderzoeken. Tekst-immanent ligt de nadruk op de interne voortgang van het document, met zowel aandacht voor de verbanden als voor de sprongen en de tegenstellingen.

2. Een analyse van de kritische reacties uit de gereformeerde traditie, zowel van de kerken als van theologen. Waar zijn ze het mee eens, maar meer nog, waar hebben ze bezwaren tegen? Waar spreken ze een ‘onaanvaardbaar’ uit? Wat missen ze? Waar hebben ze eigen invalshoeken, benaderingswijzen, accenten en aanvullingen? En waar zijn ze het onderling niet eens? Hier worden de gesprekspunten verzameld, die vanuit de gereformeerde traditie worden ingebracht in verband met specifieke aspecten van de ambtsleer. Voor het onderzoek is het belangrijk om gevoelig te zijn voor alle mogelijke elementen van het gereformeerde denken in verband met specifieke aspecten van de ambtstheologie, hun samenhang en systematiek. Maar daarnaast zullen deze aspecten ook afgewogen en beoordeeld worden in het kader van de gemaakte analyse van de tekst. Klopt de kritiek wel met wat er feitelijk staat? Is hij ter zake?

3. Een bespreking van leerpunten voor en vragen aan de gereformeerde traditie, vanuit de analyse van de tekst en de reactie van de gereformeerde traditie. Hierbij zal gebruik gemaakt worden van de resultaten van de supra gegeven vraagstelling, maar ook van ons onderzoek van de gereformeerde ambtstheologie in de zestiende eeuw. De gekozen invalshoek is vooral bepaald door het zoeken naar elementen die de gereformeerde ambtstheologie kunnen aanvullen en/of corrigeren, vanuit de overtuiging dat de reformatoren ons geen alles omvattende ambtstheologie hebben nagelaten en vanuit het aanvoelen dat de gewijzigde oecumenische context aan het begin van de eenentwintigste eeuw om nieuwe accenten vraagt in de gereformeerde ambtstheologie.

 

Bij de opzet van dit onderzoek laten we ons leiden door de structuur van de tekst zelf, namelijk de indeling in hoofdstukken en in paragrafen. Concreet heeft dit tot gevolg dat ieder van de drie opeenvolgende doelstellingen per hoofdstuk van de Lima-ambtstekst zal worden nagestreefd. Maar voor het zo ver is, moeten we inleidend stilstaan bij de tekst: zijn voorgeschiedenis, zijn zenders en zijn geadresseerden, de status van de tekst, het beoogde doel, de

|215|

hermeneutische uitgangspunten, de relatie tussen de sacramenten doop en eucharistie enerzijds en ambt anderzijds, de opbouw van dit onderzoek en de structuur van de ambtstekst.