Velde, M. te

De bestaande regels voor hoger beroep

1997

|15|

De bestaande regels voor hoger beroep

 

door M. te Velde

 

Dit artikel gaat over de wijze waarop in onze kerken het appèlrecht is geregeld. Welke bepalingen gelden daarvoor? Geven ze voldoende handvat voor een goede rechtsgang?

 

Artikel 31

In de kerk leven zondige mensen samen. Ook in de kerk kunnen meningsverschillen en conflicten ontstaan. Kerkenraden kunnen verkeerde besluiten nemen. Er kan onrecht voorkomen. Welke weg ga je daar mee?
In de Gereformeerde Kerken kunnen we ons volgens afspraak dan beroepen op de ‘meerdere vergadering’: de classis, zo nodig de particuliere synode, desnoods de generale synode. De opzieners van de plaatselijke gemeente kunnen falen in hun oordeel en optreden. Ter wille van het heil van de kudde en van de individuele gelovigen zien dan de zusterkerken op elkaar toe. De meerdere vergaderingen hebben daarom bevoegdheid gekregen om rechtsgeldige uitspraken te doen over een klacht van iemand uit de gemeente.
Onze kerken hebben daar niet zo heel veel over geregeld. Hoofdzaak is uiteraard het bekende artikel 31: ‘Als iemand van oordeel is, dat hem door een uitspraak van een mindere vergadering onrecht is aangedaan, kan hij zich beroepen op de meerdere vergadering. De uitspraak die bij meerderheid van stemmen gedaan is, zal als bindend worden aanvaard, tenzij bewezen wordt dat zij in strijd is met het Woord van God of met de kerkorde’.

De formulering ‘hem onrecht is aangedaan’ geeft de indruk, dat het appèlrecht er alleen maar is voor een situatie waarin iemand persoonlijk een stuk onrecht is aangedaan. Toch is het breder. Iemand mag ook appelleren tegen een besluit van de kerkenraad, dat hij niet zozeer voor zichzelf, maar voor de hele gemeente schadelijk acht of dat zijns inziens tegen Gods Woord ingaat. Zo kan er bijvoorbeeld een appèlzaak komen over het besluit van een kerkenraad om een kerkgebouw te verkopen.

|16|

Toch is de formulering ‘onrecht aangedaan’ een nuttige vingerwijzing om geen theoretische kwesties per appèl te laten beslissen. In de kerk werken we bijvoorbeeld niet met proefprocessen of toetsingsprocedures. Er moet steeds een relatie zijn met de levende werkelijkheid van de gemeente. Het appèlrecht is er om de regering van Christus over zijn gemeente te handhaven tegenover eventueel onrecht. Niet om theoretische meningsverschillen uit te vechten.

 

Bepalingen bij artikel 31

De Gereformeerde Kerken hebben een beknopte kerkorde. Wat er verder aan gezamenlijk geldend kerkrecht is, kun je aflezen uit besluiten en uitspraken van de generale synodes sinds 1892. Ds. H. Bouma uit Assen heeft van deze zogenaamde jurisprudentie een uitgave verzorgd. In de wandeling noemen we die ‘de klapper van Bouma’. Wat vinden we daarin over de rechtsgang bij hoger beroep? Niet veel! Het gaat om de volgende vijf punten.
1. De synode van 1893 heeft enkele bepalingen gemaakt over het indienen van een bezwaarschrift. Dat moet gebeuren bij de eerstvolgende samenkomst van de meerdere vergadering. Je mag dus niet een hele tijd wachten en dan nog eens in appèl gaan. Verder moet je een kennisgeving sturen aan de scriba van de vergadering waartegen je bezwaren hebt. Vervolgens moet de kerkelijke vergadering die een uitspraak doet, daarvan kennis geven aan de belanghebbende.
2. Als bijvoorbeeld een classis je appèl heeft afgewezen, dan is het niet verboden om bij de volgende classis eerst nog eens om herziening te vragen van dit besluit. Aldus werd besloten door de synodes van 1926 en 1951.
3. Kan iemand die zich aan de kerk onttrokken heeft, nog in hoger beroep gaan? Op de synode van 1952 lag een bezwaarschrift van iemand die zich had onttrokken en die ‘synodaal’ was geworden. Dan is dit appèl onontvankelijk, zei de synode. Het kan echter ook anders. De synode van 1987 behandelde een revisieverzoek van de kerkenraad-J. Hoorn in Grootegast, ondanks het feit dat men zich had afgescheiden. Op dit punt is er dus geen eenduidige regeling.
4. De synode van 1939 signaleerde, dat er door sommige appellanten kennelijk van het recht van appèl misbruik wordt gemaakt. Je kunt dan denken aan mensen die steeds maar weer in beroep gaan over een klein geschilpunt of die gelijk proberen te krijgen in een kwestie die door de feiten allang is achterhaald. In dat geval zal de synode niet volstaan met een eenvoudige afwijzing, maar er een ernstige vermaning aan toevoegen.

|17|

5. Dezelfde synode constateerde dat er in de kerken langlopende ‘grenskwesties’ waren: over mensen die bij kerk X thuis hoorden, maar zelf wensten te horen bij de naburige kerk Y. In 1939 werd afgesproken, dat voor dergelijke zaken normaliter de particuliere synode het eindstation zou zijn. De generale synode komt er alleen maar meer aan te pas, als bij de grenskwestie twee provincies betrokken zijn.
Meer dan deze vijf ‘losse’ bepalingen over hoger beroep hebben we niet.

 

Vergelijking met andere kerkgemeenschappen

In de Christelijke Gereformeerde Kerken, de Nederlands Gereformeerde Kerken en de Gereformeerde Gemeenten staat het er net zo voor als in onze kerken of is er nog minder geregeld over appèlzaken.
In de Nederlandse Hervormde Kerk staat het heel anders. Daar heeft men sinds 1951 een ‘ordinantie 19’ voor de behandeling van bezwaren en geschillen. Die ordinantie regelt in 17 artikelen (9 bladzijden) de hoofdlijnen van de rechtsgang. Iets beknopter is de regeling van de Gereformeerde Kerken (synodaal). Zij hebben een regeling voor het indienen en behandelen van appèlschriften, die in druk drie bladzijden beslaat.
Overigens is de opzet in de Hervormde Kerk heel anders dan in de overige kerken. Men heeft daar voor de bezwaren en geschillen twee aparte commissies: een provinciale commissie met vijf en een generale commissie met zeven leden. Deze colleges houden zich alleen met bezwaarschriften bezig. Op die manier is er een scheiding tussen een bestuurlijke vergadering (samengesteld uit afgevaardigde ambtsdragers) en de onafhankelijk rechtsprekende instantie (speciale deputaten). Dat geeft de mogelijkheid om voor de ‘rechtspraak’ mensen met specifieke gaven en deskundigheid op dat terrein te benoemen.
In het laatst-verschenen ontwerp van de Samen-op-Weg-kerkorde is gekozen voor de hervormde lijn. In de toelichting wordt daarover het volgende gezegd: ‘De interne rechtspraak wordt in handen gelegd van onafhankelijke colleges, omdat dit meer rechtszekerheid biedt. De bemiddeling in probleemsituaties dient te worden uitgewerkt in het kader van de visitatie.’ Het laatste punt is interessant. Onze kerken kennen het ook wel, dat de kerkvisitatoren bemiddelen in een plaatselijk conflict. Daarvoor is echter nog minder geregeld dan voor het hoger beroep bij de classis.

|18|

Onbevredigende punten

Terug nu naar het gereformeerde appèlrecht. We hebben één kerkorde-artikel en enkele synode-uitspraken die samen ons appèlrecht vormen. Hebben we daar voldoende aan? In het algemeen hebben de kerken altijd gekozen voor een sobere regelgeving. We hebben ons leergeld betaald in de hervormde besturenkerk ten tijde van Afscheiding en Doleantie. En later nog weer eens in de confrontatie met de synode-overheersing in de Vrijmakingstijd. Dus alstublieft geen reglementen voor dit en voor dat. Sobere regelgeving: dat is gereformeerd. Toch mag dit waardevolle uitgangspunt niet betekenen, dat we niets méér willen regelen dan in de kerkorde staat. Regels zijn er immers om de opbouw van de gemeente te dienen en de goede onderlinge omgang te bevorderen. In het hebben van regels zit het kwaad niet!
Als je merkt dat door het ontbreken van duidelijke regels verwarring, onzekerheid of schade ontstaat, dan is het juist een goede geestelijke zaak om iets meer te regelen. Beknopt regelen. Op een geestelijke manier regelen. Maar toch wel: regelen. Die regels zijn welkome hulpmiddelen om het eigenlijke werk des te beter en effectiever te laten gebeuren: het herstel van de vrede.
Op het punt van het appèlrecht is er dunkt me wel enige reden om wat meer te regelen dan nu het geval is. Er zijn in deze sector namelijk verschillende klachten te horen. Ik noem enkele knelpunten, ontleend aan de praktijk.

— Wanneer is een bezwaarschrift onontvankelijk? Als een kerklid nog nooit van de bepalingen van 1893 heeft gehoord en niet weet, dat hij direct bij de eerstvolgende classis zijn bezwaar moet indienen, is voor hem de deur dan definitief dicht? Is zijn appèl dan per definitie onontvankelijk? Of moet de classis dan maar een beetje soepel zijn? Over zo’n punt kan in een classis soms heel lang gepraat worden. En dat wordt dan soms een touwtrekkerij tussen de 'formele' en de meer ‘pastorale’ broeders. Wat een tijdverlies! We zouden geholpen zijn met een duidelijker afspraak dan die van 1893, of minstens met helderheid over de juiste hantering ervan.
— Is een bezwaarschrift van iemand die zich heeft onttrokken nu per definitie onontvankelijk? Moet je hier de synode van 1952 of die van 1987 volgen?
— Als een commissie met een bezwaarschrift aan het werk gaat, stuit ze dikwijls op onduidelijkheden. Mag ze dan de appellant en de kerkenraad gaan horen? Of moet ze daar een aparte toestemming van de classis voor hebben? Dan gaan er eerst weer

|19|

een paar weken overheen. Of is het misschien beter, dat je je beperkt tot de stukken die op tafel liggen? Onder het motto: ‘wij hebben de appellant uit de stukken gehoord’?
— Heeft een appellant het recht om te weten, wat de kerkenraad over hem aan het adres van de classis of van de commissie heeft gezegd of geschreven? Heeft hij bijvoorbeeld recht op kopieën van alle passages uit de notulen en van alle kerkenraadsbrieven die over zijn zaak gaan? Het gebeurt wel, dat een kerkenraad een brief krijgt van een ingeschakelde advocaat, waarin hij gesommeerd wordt om dergelijke stukken af te geven, onder dreiging met een gang naar de burgerlijke rechter. Wat doe je daarmee?
Deze opsomming van knelpunten is niet volledig. In andere bijdragen van deze publicatie worden er nog meer genoemd.

We kunnen in al dergelijke punten natuurlijk ‘naar bevind van zaken’ handelen. Maar dat betekent dan, dat men bij elk bezwaarschrift elkaar weer moet vertellen, wat de gangbare regels zijn: over ontvankelijkheid, over hoor en wederhoor, over afschriften van de stukken, enzovoorts.
Meestal is er wel een predikant die al wat langer meeloopt en die op dit punt als het geheugen en geweten van de classis fungeert. Maar het is riskant om van een enkele opinieleider afhankelijk te zijn. Menigmaal is een kerkelijke vergadering daardoor al op het verkeerde been gezet. Het motto ‘Niet te veel regelen’ kan een independent trekje bij ons zijn, waardoor in de praktijk enkele goed ingevoerde broeders vrij spel krijgen en vrij spel houden!
Het verdient daarom aanbeveling, dat de kerken hun appèlprocedure beter regelen dan nu het geval is. Elke classis kent al een complete huishoudelijke regeling en een uitgewerkte visitatie-regeling. Een appèlregeling is niet minder noodzakelijk en niet minder heilzaam. De appellerende kerkleden en de leden van kerkelijke vergaderingen zullen er ongetwijfeld mee gediend zijn. Wat meer is: het dient het heil en de vrede in de kerk!