(Cap. VI) Van de kerckelicke vermaninghe ende straffinghe

1. Overmidts de Heere Christus behalven den dienst des woordts ende der sacramenten oock de kerckelicke vermaninghen ende straffinghen inghestelt heeft, so sullen de dienaren niet alleen openbaerlick leeren straffen vermanen ende wederlegghen, maer sullen oock een yeghelick in ’t bijsonder vermanen tot sijn behoorlicke plicht, maer ghelijck de christelicke straffe geestelick is ende niemant van de straffe der overicheyt en bevrijdt, alsoo worden oock boven de borgherlicke straffinghe de kerckelicke straffinghen nootsakelichen vereijscht, om den sondaer met God ende sijnen naesten te versoenen ende de erghernisse uut der ghemeijnte Christi wech te nemen.38


38 Met betrekking tot de kerkelijke tucht zijn de bepalingen der synode van Dordrecht (1578) vergeleken met die van Emden, het minst aan verandering onderworpen geweest. De Waalse kerken hebben voorstellen gedaan die vooral betrekking hadden op de verduidelijking van wat in 1571 bepaald was. De omschrijving van heimelijke zonden, van openbare zonden diende veranderd te worden. Ook de kwestie van het herstel der dienaren, ouderlingen en diakenen diende nader geregeld te worden. Over het algemeen zijn het geringe veranderingen. Het beginsel was in Emden vastgelegd in overeenstemming met de gevoelens die in de gereformeerde traditie werden aangehanden. De synode heeft de kerkelijke tucht omschreven als een noodzakelijk kerkelijk, d.i. geestelijk middel, dat naar de instelling van Christus gebruikt dient te worden, ook waar de overheid tot Reformatie is overgegaan. Dit artikel is een korte samenvatting van de Remonstrantie die vanwege de Synode van Rotterdam (1575) werd ingediend bij de Staten van Holland en Zeeland, vgl. Reitsma en Van Veen, II, blz. 159vv.