II. De Kerkenordening.

1. Bron.

Van een complete Kerkenordening is in de Schrift geen sprake, evenmin als van een complete Geloofsbelijdenis en van een complete Liturgie.

Maar de beginselen (grondelementen) liggen in de goudmijn der Schrift verborgen.

Christus zelf gaf reeds een aantal bepalingen, die voor de inrichting en regeering der kerken van fundamenteele beteekenis zijn, bijv. voor de prediking van het Evangelie onder de Joden, Matth. 10: 5-7, en onder de Heidenen, Matth. 28: 19; de bediening der Sacramenten, Matth. 28: 19; vergel. 1 Cor. 11: 17-34; de broederlijke vermaning, Matth. 18: 15-17; de bediening der Sleutelmacht, Matth. 16: 19; 18: 18; Joh. 20: 23; het loon der Dienaren, Matth. 10: 10; Luk. 10: 7, enz.

Ook in de brieven van Paulus komen verschillende bepalingen voor, bijv. inzake uitoefening der tucht, Rom. 16: 17 v.v.; 1 Cor. 5: 3-5, 13; 2 Thess. 3: 6, 14; Tit. 3: 10; het optreden der vrouwen in de gemeente, 1 Cor. 11: 2-16; de liefdemaaltijden en het H. Avondmaal, 1 Cor. 11: 17-34; de profetie en glossolalie, 1 Cor. 14; de vereischten voor de ambtsdragers, 1 Tim. 3: 1-13; Tit. 1: 5-9; dat alle dingen in de gemeente „eerlijk”

|7|

(welgevoeglijk) „en met orde” (naar vasten regel) moeten geschieden, 1 Cor. 14: 40.

Reeds in de 2e eeuw ontstond de Didache of Leer der Apostelen, enz.: een Kerkelijk Handboekje over Doop, Vasten, Bidden, Avondmaal, enz.; en in de 3e eeuw de Constitutiones Apostolicae (Apostolische Kerkorde) over leer, orde en tucht. (Zie Chr. Encyclopaedie I, art. Didache; en Dr H. Bouwman, Geref. Kerkrecht, I, blz. 32).

De Schrift is geen wetboek voor het kerkrecht, waarin de bepalingen voor het kerkelijk leven in systeem zijn gebracht, maar zij is de bron, waaruit de beginselen voor het kerkelijk leven geput moeten worden. En Christus gaf aan de kerken de bevoegdheid om die beginselen naar de behoefte van tijd en omstandigheden in haar Kerkenordeningen te omschrijven.

Hoofdbron is dus de Schrift. Hulpbronnen zijn de Belijdenisschriften, Liturgische Formulieren, de Kerkenordeningen van de Gereformeerde en andere kerken, en de werken over Kerkrecht van Gysb. Voetius, Jac. Koelman, Dr F.L. Rutgers, Dr H. Bouwman, e.a.

2. Ontstaan.

Calvijn begon er al mee. Hij stelde een nieuwe Kerkenordening voor de inrichting, regeering en tucht van de plaatselijke kerk te Genève op (Ordonnances ecclésiastiques de l’Eglise de Genève). Van een synodaal verband met andere kerken kon nog geen sprake zijn, omdat de kerk te Genève schier geheel op zich zelf stond.

De kerken in Frankrijk volgden zijn voetspoor. Op haar eerste Synode, te Parijs 1559, stelden zij ook een nieuwe Kerkenordening op, onder den naam: Discipline Ecclésiastique.

Voorts de Nederlandsche Gereformeerde Kerken. Het Convent te Wezel, 1568, bereidde de Kerkenordening voor. De eerste Synode, te Embden, 1571, stelde ze aanvankelijk vast. En de volgende Synoden, te Dordrecht, 1574 en 1578; te Middelburg, 1581; te ’s Gravenhage, 1586; en te Dordrecht, 1618-’19, hebben ze herzien en bevestigd.

En verder in al de Calvinistische landen, bijv. in Schotland het First Book of Discipline door John Knox e.a. opgesteld, 1560; in Engeland The Form of Presbyterial Church, door de West-Minstersche Synode, 1643-1648; evenzoo de Gereformeerde Kerken in de Calvinistische landen.

|8|

3. Gezag.

De naam Kerkenordening zegt, dat zij een ordening voor het kerkelijk leven bevat. Men sprak ook wel van Kerkeordening, Kerkenorde, Kerkorde, maar de oude naam Kerkenordening, door de Synode van Middelburg, 1581, bepaald, is door onze kerken op haar Synoden steeds gehandhaafd. In Kerkenordening is kerken geen meervoud, maar een 2e naamval enkelvoud, evenals in het oude Kerckenraet en Kerckendienaer, d.i. raad en dienaar van een Kerk. Het enkelvoud kerk moet hier niet in collegialistischen zin als een Kerkgenootschap over heel het land worden opgevat. Kerk heeft hier — volgens den Latijnschen titel — bijvoegelijke beteekenis en wil zeggen: een kerkelijke ordening, d.i. een ordening niet voor het staatkundig, maatschappelijk of burgerlijk, maar voor het kerkelijk leven.

Een Kerkenordening bevat het jus constitutum, d.i. het door de kerken „vastgestelde recht” voor het kerkelijke leven. Kerkelijke gebruiken, die door langen duur een zekere vastheid kregen, noemen wij gewoonten. Kerkelijke besluiten geven de toepassing van een geldend beginsel op een bepaald geval. Maar een Kerkenordening bevat de hoofdbeginselen van het Kerkrecht uit Gods Woord afgeleid voor de kerken van het kerkverband.

Zij is niet gelijk aan het jus constituendum, d.i. het recht, zooals het op grond van Gods Woord en in overeenstemming met de Belijdenisschriften behoort te zijn. In een concreet geval, waarvoor in de Kerkenordening geen bepaling staat, moet naar de beginselen van het jus constituendum, d.i. naar het onbeschreven recht van Schrift en Belijdenis voorzien worden.

Haar gezag is van kerkelijken aard. Consciëntie-bindend zijn alleen de bepalingen, die letterlijk aan de Schrift ontleend zijn, Jak. 4: 12. De uit de Schrift en de Geloofsbelijdenis afgeleide bepalingen dragen een regelend karakter en verplichten de leden en ambtsdragers tot onderhouding op grond der Schrift, Matth. 16: 19; 18: 18; Joh. 20: 21, 23; Hand. 15: 27-29; 16: 4; Hebr. 13: 7, 17.

4. Karakter.

De Kerkenordening is geen particulier reglement, of kerkelijke wet, maar een reformatorische constitutie.

Zij is één van de drie fundamenteele geschriften van de groote reformatie der 16e eeuw, n.l. de Drie Formulieren

|9|

van Eenigheid voor de Geloofsbelijdenis, de Liturgische Formulieren voor den Eeredienst, en de Kerkenordening van Dordrecht 1618/19 voor de Kerkregeering en Tucht.

De Reformatoren hebben niet alleen de Roomsche Geloofsbelijdenis en de Roomsche Liturgie (Eeredienst), maar ook het Roomsche Kerkrecht gereformeerd. Zij namen het Roomsche Kerkrecht niet over om de scherpe hiërarchische punten er wat af te slijpen. En zij vulden het Independentische Kerkrecht niet aan, om het voor de Gereformeerde Kerken aannemelijk te maken. Maar zij hebben aanstonds bij de Reformatie, eerst tegenover het Roomsche, en daarna tegenover het Independentisch Kerkrecht een eigen Gereformeerd Kerkrecht uit de Schrift opgebouwd en in haar Kerkenordening vastgelegd.

Bronnen: Dr F.L. Rutgers: Acta van de Nederl. Synoden der 16e eeuw, enz. De geldigheid van de Oude Kerkenordeningen. — Dr H. Bouwman: Gereformeerd Kerkrecht, I, blzz. 53-323. — P. Biesterveld en Dr H.H. Kuyper: Kerkelijk Handboekje, blzz. I-XXX. — Joh. Jansen: De Kerkenordening, Dl. I van de Diensten, blzz. 1-57. — Korte Verklaring der Kerkenordening, 2e druk, blz. 1-2.

———