[WO-1: B20 ontheffing predikant
B20.1 Een predikant mag uitsluitend wegens gewichtige redenen ontheffing vragen van zijn ambt.
B20.2 Een losgemaakte predikant wordt door de kerkenraad ontheven van zijn ambt wanneer in de periode van twee jaren na de losmaking geen verbintenis met een andere kerk tot stand komt.
B20.3 Slechts in buitengewone omstandigheden, indien een predikant niet langer voldoet aan de eisen voor het predikantschap, kan een predikant in andere gevallen door de kerkenraad worden ontheven van zijn ambt.
B20.4 De kerkenraad besluit niet tot ontheffing dan na goedkeuring van de classis.
B20.5 Ontheffing vindt niet plaats wanneer art. B21 van toepassing is.
B20.6 Bij ontheffing van het ambt gaat de predikant over tot een andere levenstaak.]

[WO-2: B20 ontheffing predikant
B20.1 Een predikant mag uitsluitend wegens gewichtige redenen ontheffing vragen van zijn ambt.
B20.2 Een losgemaakte predikant wordt door de kerkenraad ontheven van zijn ambt wanneer gedurende twee jaar na de losmaking geen verbintenis met een andere kerk tot stand komt.
B20.3 Slechts in buitengewone omstandigheden, indien een predikant niet langer voldoet aan de eisen voor het predikantschap, kan een predikant in andere gevallen door de kerkenraad worden ontheven van zijn ambt.
B20.7 Bij ontheffing van het ambt wordt gehandeld overeenkomstig de generale regeling voor predikantszaken.]

B20 ontheffing predikant
B20.2 Een predikant wordt ontheven van zijn ambt wanneer binnen twee jaar na een losmaking geen verbintenis met een andere kerk tot stand komt.
B20.8 Een predikant wordt ontheven van zijn ambt wanneer hij als gevolg van ziekte of ongeval blijvend verhinderd is het predikantschap te vervullen, maar wel andere passende arbeid kan verrichten.
B20.3 In andere gevallen kan slechts wegens gewichtige redenen ontheffing plaats vinden.
B20.4 De kerkenraad beslist over een ontheffing. Dit besluit behoeft vooraf de goedkeuring van de classis.

|65|

Toelichting B20

1. B20.2 betreft een taalkundige herformulering van het artikel. De inhoud was/is conform de regeling van de GS Leusden: art. 30 Acta GS Leusden 1999.

2. B20.8 is als nieuwe bepaling ingevoerd in directe samenhang met B17.2. Zie de toelichting aldaar. Omdat het hier om een situatie van ontheffing gaat, dient deze bepaling in B20 te staan.

3. B20 kent aldus twee situaties waarin ontheffing is voorgeschreven: de situatie van losmaking die twee jaar heeft geduurd zonder een nieuw beroep (B20.2) en de situatie van blijvende ongeschiktheid voor het predikantsambt, terwijl de predikant wel geschikt is bevonden voor andere passende arbeid (B20.8).

4. Er zijn relatief veel reacties gekomen op B20.3 met als teneur dat de bewoordingen en strekking vaag en onduidelijk zijn: wat zijn “buitengewone omstandigheden”, wat zijn de “andere gevallen”, wat zijn “de eisen van het predikantschap”, etc. Gelet hierop hebben wij B20.1 en B20.3 samengevoegd in een nieuw vereenvoudigd B20.3. Of de ontheffing nu gevraagd wordt door de predikant (B20.1 in WO-2) of aan de orde is op initiatief van de kerkenraad (B20.3 in WO-2), het gaat er om dat hiervan een uiterst terughoudend gebruik moet worden gemaakt. Als er geen gewichtige redenen zijn, behoort ontheffing van het ambt niet te worden toegepast. Het zou dan in strijd brengen met de ambtsdienst als levenstaak. Dat is ook de lijn van art. 15 KO1978 c.q. B13.

5. B20.4 is weer opgenomen in de tekst van de KO. Ook hier geldt dat de kerkenraad beslist en dat de vereiste goedkeuring van de classis als essentiële waarborg geldt voor een zorgvuldige hantering van deze maatregel.

6. B20.7: de verwijzing naar de GRP vervalt. Dit is nu geregeld in B23.1.


Rapport dHKO (2012)


RAPPORT BIJ
Kerkorde GKv (2014) B20